Onderzoek

Alternatieve feiten in de klas

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 14-06-2017 Gewijzigd op 15-12-2017
Beeld Shutterstock
De wetenschap zegt A, maar ik zeg lekker toch B. Trump is er groot mee geworden, maar ook in de klas floreren de alternatieve feiten en praten we lariekoek na. Absolute winnaar: de mythe over leerstijlen, zo blijkt uit onderzoek van Jelle Jolles en een enquête van Didactief onder leraren en lerarenopleiders. Hoog tijd om de papegaai de mond te snoeren.

Tik ‘leerstijlen’ in op Google, en je krijgt vooral hits met uitleg en doe-het-zelftestjes om je eigen, hoogstpersoonlijke leerstijl te ontdekken. Pas de tiende hit is een artikel van Wikipedia, waarin keurig staat dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat leerstijlen daadwerkelijk bestaan. Maar het item sluit wel af met de zin: ‘Voor lesgevers is het geen gemakkelijke taak om hun doceergedrag aan te passen aan de verschillende leerstijlen van hun studenten.’ Lieve leraren, dat hoeven jullie ook helemaal niet te doen, want leerstijlen zijn klinkklare onzin.

groene papegaaiIs dat breaking news? Nou nee, de theorie van onder meer Kolb dat iedereen een persoonlijke voorkeurstijl van leren (auditief, visueel of kinesthetisch) zou hebben, is al door veel wetenschappelijk onderzoek onderuit geschoffeld. Een neuromythe dus, die toch blijft rondzingen in het klaslokaal. Dit bleek uit de online enquête die Didactief in april hield onder ruim tweehonderd leraren: op de stelling ‘Ik probeer in mijn lessen zo veel mogelijk rekening te houden met verschillende leerstijlen’ antwoordde driekwart van hen bevestigend. Onder lerarenopleiders lijkt de mythe al even populair, al was de respons hier met ruim veertig een stuk lager, dus we houden een slag om de arm.

Geloof

Half maart stelden dertig vooraanstaande Britse neuro- en onderwijswetenschappers het problematische geloof in leerstijlen nog maar weer eens aan de kaak in een open brief in The Guardian. Leraren, zo stellen ze, kunnen hun energie beter steken in een bewezen aanpak dan in onzin. In eigen land trekken wetenschappers als Paul Kirschner, Casper Hulshof en Jelle Jolles, en in Vlaanderen bijvoorbeeld Pedro De Bruyckere, geregeld ten strijde tegen deze en andere onderwijsmythen.

Gezien de bevindingen uit onze enquête en onderzoek onder mbo-medewerkers door Jolles is het allemaal tevergeefs. In de onderwijspraktijk blijven leerstijlen een hardnekkig omarmde ‘wijsheid’. En als het niet de leraren zijn die erin geloven, dan wel de studenten die het op de pabo en lerarenopleiding krijgen ingeprent. Zo verzuchtte een leerkracht tijdens het ResearchED-congres: ‘Krijg ik weer een stagiaire die onderzoek moet doen naar leerstijlen.’ resultaten leerstijlenAmber Walraven, docent aan de Radboud Docenten Academie, zei bij diezelfde gelegenheid regelmatig verwoede discussies te voeren met studenten over bewezen feiten en mythen. Niet zelden eindigen die erin dat studenten zeggen: ‘En toch geloof ik het’. Of zoals De Bruyckere tijdens een studiedag een pedagogisch begeleider hoorde zeggen: ‘empirische evidentie is één ding, maar onderwijs iets anders’, en dat de begeleider ‘op basis van zijn persoonlijke ervaring in leerstijlen zal blijven geloven en die dus ook zal blijven promoten’.

Ook dat zagen we in onze peiling terug. Met de stelling ‘Bewezen door de wetenschap of niet, uiteindelijk gaat het erom wat in mijn klas werkt’ was de overgrote meerderheid het eens. resultaten evidence based werkenEn daarmee lijkt het onderwijs zich te voegen naar de bredere maatschappelijke trend om wetenschap te beschouwen als ‘ook maar een mening’. Met als dieptepunt een Amerikaanse president die het begrip ‘alternatieve feiten’ munt – daarmee kun je alles wat je niet welgevallig is aan waarheden uit de wetenschap van tafel vegen. De tegenreactie is er ook: zo vonden half april in ruim vijfhonderd steden overal ter wereld, ook in Amsterdam, Marches for Science plaats.

Twijfel

In onze peiling hebben we leraren en lerarenopleiders zowel onzin (mythen) als waarheden voorgeschoteld. Waar geloven ze wel en niet in? Met de neuromythe dat mensen maar 10% van hun hersencapaciteit gebruiken valt het nog mee: dit gelooft een kwart van de leraren en 14,7% van de lerarenopleiders. Dat leerproblemen zouden komen door een hersenstoornis en je daar als leraar dus weinig tegen vermag, ontmaskeren de respondenten ook: 94,7% van de leraren en 85,3% van de lerarenopleiders verwerpen deze stelling.

papegaaiMeer twijfel of onwetendheid is er onder beide groepen respondenten over de stelling ‘Leerlingen leren in kleine klassen (20-24 leerlingen) evenveel als in grote klassen (meer dan 30 leerlingen)’. 60% denkt dat dit niet waar is – ten onrechte, want voor leerprestaties maakt klassengrootte niet uit; dat een kleinere klas voor een leraar beter behapbaar is, is iets anders. Een kwart geeft het juiste antwoord, en de rest weet het niet. Dat jongens bij een mannelijke leerkracht beter zouden leren dan bij een vrouwelijke leerkracht is ook een mythe. Krap twee derde herkent deze mythe, 17% van de leraren en 8% van de lerarenopleiders denkt ten onrechte dat het waar is, en de rest weet het niet.

Terwijl in het onderzoek van Jolles de mythe over gescheiden taken voor de linker- en rechterhersenhelft in de top 3 staat, zijn onze respondenten daar minder stellig over: slechts 20% gelooft dat dit waar is, 40% zegt ‘niet waar’, en de overige groep weet het niet.

In onze enquête staat de mythe van de leerstijlen met stip op nummer 1, met de resultaten breintrainingbreintrainingen als goede tweede. Ruim driekwart van de leraren gebruikt breintrainingen ‘om de executieve functies bij leerlingen te verbeteren en daarmee hun leren’. Helaas is dit zinloos: wetenschappers benadrukken keer op keer dat je executieve functies niet kunt trainen, hooguit voor heel specifieke taken, maar van transfer is dan geen sprake. Onder lerarenopleiders is het geloof minder breed verspreid, maar nog steeds denkt 44,1% dat breintrainingen de executieve functies kunnen versterken. Eenzelfde percentage weet het niet, en slechts 11,8% prikt de mythe door.

Eerlijk is eerlijk, diverse respondenten schrijven in een toelichting bij hun antwoorden dat leerstijlen niet bestaan. Maar de meesten geven vol gas: ‘De een heeft meer visueel nodig en de ander meer beweging.’ En: ‘Sommige leerlingen zijn erg visueel ingesteld, anderen moeten het ervaren met hun hele lichaam, ik houd hier rekening mee tijdens mijn lessen en laat kinderen op verschillende manieren ervaren en ontdekken.’ En een derde leraar meldt vooral veel keuzeopdrachten en variatie in uitleg te geven: ‘Hiervoor neem ik Gardner als uitgangspunt. Bij een opdracht voor samenwerkend leren houd ik ook rekening met de leerstijlen van Kolb.’ Gardner is de goeroe van de meervoudige intelligentie, het ‘broertje’ van de leerstijlen. Beide mythen gaan over verschillen tussen kinderen, en dat verklaart natuurlijk waarom ze zo aantrekkelijk zijn. Iedere leraar ervaart dag in, dag uit dat leerlingen verschillen: one size fits all is niet meer van deze tijd. Maar differentiatie kun je volgens wetenschappers beter zoeken in meer versus minder instructie en in opdrachten van verschillende moeilijkheidsgraad. En ja, het is slim om leerstof zowel auditief als visueel aan te bieden – dat versterkt diep leren – maar dan wel aan alle kinderen, in plaats van de ene leerling louter visueel en de ander louter auditief aan te spreken.

wat leren studenten?

Rondzingen

Elders in dit blad legt Paul Kirschner uit waarom mythen zo hardnekkig zijn. Een belangrijke reden is dat informatie, en dus ook meningen, zich door sociale media razendsnel verspreiden. Het gaat zogezegd rondzingen. En hoe vaker je iets hoort, hoe aannemelijker het wordt. Gevraagd naar waar leraren hun lessen op baseren, scoort ‘mijn eigen, door ervaring opgebouwde aanpak’ het hoogst (82,8%), maar ‘onderzoeksresultaten’ is met 67% een goede tweede. Hoe verhoudt dat zich tot het levendige geloof in mythen?

rode papegaaiEcht makkelijk wordt het je als leraar ook niet gemaakt, met al die aanbieders van breintrainingen. Neem de TA-trainingen (transactionele analyse) die Plata Onderwijs aanbiedt, erkend door het Lerarenregister, hoewel er geen wetenschappelijke basis voor deze theorie bestaat. Of neem Leraar24, de website voor en door leraren die NRO aanbeveelt als ‘de plek waar kennis uit wetenschappelijk onderzoek toegankelijk wordt gemaakt voor leraren en andere onderwijsprofessionals’. Hier vind je een filmpje over ‘meervoudige intelligentie en naturalistische leerlingen’. Het is weliswaar een filmpje uit 2011, waarover de Utrechtse onderwijswetenschapper Jeroen Janssen in 2012 al blogde dat het complete nonsens was. Maar anno 2017 staat het doodleuk als item ‘in de spotlight’ op de homepage (gezien op 23 mei 2017, red.). Helemaal onderaan wordt kort vermeld dat ‘de visie op MI niet ondersteund [wordt] door alle onderwijskundigen’.

Maar waarom besteedt zo’n platform hier überhaupt aandacht aan? Gardner zelf nota bene keerde op zijn schreden terug, en gaf toe dat zijn theorie over negen vormen van intelligentie (zoals visueel-ruimtelijk, natuurgerichte en intrapersoonlijke intelligentie) weinig empirische bodem kende. Natuurlijk, net als de leerstijlen klinkt meervoudige intelligentie zo heerlijk sympathiek: je leerling kan dan misschien niet rekenen, maar is beeldend wel heel goed. Maar sympathiek is niet hetzelfde als effectief, betrouwbaar en verstandig. Hoe lang laten we de papegaai nog in leven?

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2017.

Wat gebeurt er in de praktijk met praktijkgericht onderzoek?

Carola Hageman en Daan Andriessen zetten het praktijkgericht onderzoek in de spotlight. 

Christa Theurlings en Suzanne Beek onderzochten de impact van praktijkgericht onderzoek in opdracht van het NRO.

Verder lezen

1 Neurowetenschap
2 Feiten over mythen
3 Stop met geloven in neuromythen!

Click here to revoke the Cookie consent