Om uit te leggen hoe de Observatie Cirkel Onderbouw precies werkt, moeten we terug naar onderzoek van onder anderen professor Paul McDermott van de University of Massachusetts. Hij zette ‘school readiness’ (‘schoolrijpheid’) opnieuw op de kaart, een term die doet denken aan vroeger, toen de door de wol geverfde kleuterleidster intuïtief aanvoelde wanneer kleuters toe waren aan het échte leren.
De overgang van kinderopvang naar basisschool ̶ waar steeds vaker sneller naar een gestructureerde schoolse manier van leren wordt toegewerkt ̶ zorgt bij een aanzienlijke groep kinderen (10-15%) voor aanpassingsproblemen. Soms wordt ten onrechte verondersteld dat deze problematiek vanzelf overgaat. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar we moeten er helaas van uitgaan dat als deze problemen in de onderbouw niet op tijd worden geïdentificeerd, ze in de meeste gevallen een negatieve uitwerking hebben op de leerresultaten gedurende de gehele schoolcarrière.
Interventie korter en doelgerichter
Sociaal gedrag in de kleutergroepen blijkt vaak een goede indicatie voor een voorspoedige schoolcarrière. In de onderbouw leren kleuters hun aandacht en emoties te reguleren, samen te werken, geduld op te brengen en al doende zich de vaardigheden eigen te maken die voor het leren belangrijk zijn.
Voor welke uitdagingen zien de leerkrachten van deze jonge kinderen zich gesteld? Om hierop een antwoord te kunnen geven is in Nederland een eerste onderzoek gedaan naar veel voorkomende situaties en activiteiten, zoals begroeten bij het binnenkomen, tijdens spel, in de rij of tijdens leerkracht-gebonden activiteiten. In dit onderzoek, waarvan de resultaten in 2018 zijn gepubliceerd, werd het vermoeden bevestigd dat er een sterke relatie is tussen aanpassings- of probleemgedrag en de leeropbrengsten van taal en rekenen in de groepen 2 en 3.
Daarna is het vervolgonderzoek groter opgezet om antwoord te kunnen geven op de vraag welke factoren een rol spelen bij dit probleemgedrag. 323 kinderen uit de omgeving Amsterdam, Den Haag en Utrecht werden geobserveerd. Het onderzoeksteam bestond inmiddels behalve uit de auteurs van dit artikel, uit hoogleraren Ron Oostdam en Ruben Fukkink, beiden verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam, en Paul McDermott van de University of Massachusetts, die aan de wieg stond van het observatie-instrument.
Drie soorten gedragsproblemen
Er werden drie soorten gedragsproblemen gevonden: ‘agressief/oppositioneel gedrag’, ‘(zeer) druk/aandacht vragend gedrag’ en ‘verlegen/teruggetrokken gedrag’. Dit gedrag werd gevonden in drie verschillende situaties of contexten: gedrag dat te maken heeft met ‘(zelf)discipline’, ‘interacties met de leerkracht’ en ‘betrokkenheid’.
Wanneer we als volwassenen moeite willen doen om jonge kinderen te begrijpen, zijn we grotendeels afhankelijk van wat we kunnen leren van hun gedrag. Bijvoorbeeld, hoe is de betrokkenheid of discipline tijdens het zelfstandig werken, zoals de focus, volharding en de mate waarin kinderen zelfstandig taken uitvoeren zonder constante begeleiding? Leerlingen met een hoge mate van discipline, vertonen doorgaans meer intrinsieke motivatie en zelfregulerende vaardigheden. Wat is de houding ten opzichte van nieuwe uitdagende activiteiten? Is het een gebrek aan nieuwsgierigheid, doorzettingsvermogen of juist onzekerheid bij nieuwe of moeilijke activiteiten?
De relatie met de leerkracht kan een belangrijke factor zijn in het probleemgedrag. Externaliserend probleemgedrag en conflicten in de leerling-leerkracht relatie blijken onderling samen te hangen. Opvallende bijvangst bij het onderzoek was dat leerlingen en leerkrachten soms een verschillend beeld hebben over de kwaliteit van die relatie. Alle reden om hier in de klas extra alert op te zijn. Dit zijn enkele voorbeelden van hoe we door goed observeren veel kunnen leren over leerlingen en wat er in hen omgaat.
De Observatie Cirkel Onderbouw (zie afbeelding) is een observatiemethode die kan helpen sociaal-emotionele en gedragsproblemen te identificeren. Een groep van 24 leerkrachten en ib’ers is geïnterviewd over hun bevindingen met deze manier van werken. De reacties waren overwegend positief: het invullen van de observatielijst duurde kort (10 min) en de cirkel is na enige oefening in één oogopslag te ‘lezen’. De resultaten kwamen goed overeen met de perceptie van de leerkracht en sommige leerkrachten merkten dat de uitkomsten nieuwe en verrassende informatie bevatte, met aanknopingspunten die toepasbaar bleken in de klas. De weergave van het problematische gedrag van de leerling in de observatiecirkel heeft bovendien als voordeel dat een eventuele interventie korter en doelgerichter is.
Vanwege de tegenvallende resultaten in lezen en rekenen ligt de nadruk de komende jaren op de kernvakken. Het is echter belangrijk dat we tijdens deze verbetertrajecten niet uit het oog verliezen dat de pedagogische kwaliteit altijd van groot belang blijft: een te schools gerichte aanpak kan vooral nadelig uitpakken voor jongens en leerlingen met een taal- of ontwikkelingsachterstand. Naast didactische vaardigheden is het essentieel dat leerkrachten goed omgaan met uitdagend gedrag in de klas en sensitief en responsief reageren op de behoeften van jonge kinderen. Dan is het belangrijk te weten waar en met wat of wie de problemen zich voordoen zodat er doeltreffend kan worden geïntervenieerd.
Robert Hamerslag is voormalig basisschoolleerkracht. Hij heeft pedagogiek gestudeerd. Momenteel verricht hij promotieonderzoek naar kleuters met sociaal-emotionele en/of gedragsproblemen in de klas. Eerder publiceerde hij over 'school readiness'.
Louis Tavecchio is psycholoog en emeritus hoogleraar pedagogiek aan de UvA. Hij publiceerde artikelen en boeken over gezinsopvoeding, gehechtheid, kinderopvang, hulpverlening, onderzoeksmethoden en statistiek.
Aanpassingsproblemen in kaart brengenPaul McDermott ontwikkelde een methode om aanpassingsproblemen van leerlingen uit de onderbouw en groep 3 in kaart te brengen: de Adjustment Scales for Early Transition in Schooling (ASETS). Deze bevat twee kernaspecten: 1) het gedrag van de leerling, de ‘fenotype dimensie’ en 2) de context waarin dit gedrag zich voordoet, de ‘situtype dimensie’. De resultaten van de observaties zijn door ons gevisualiseerd in de Observatie Cirkel Onderbouw. In de observatiecirkel kun je de waarden aflezen: Hoe meer de cirkel vanuit het midden is gevuld, des te vaker is er geantwoord op vragen die naar dit soort gedrag verwijzen. Uiteraard heeft de leerkracht hierin de belangrijkste taak. Aan de hand van 22 kernvragen verschaft hij immers de informatie over alledaagse situaties in de klas, zoals gedrag van de leerling tijdens instructie, in spelsituaties en het gedrag in relatie tot medeleerlingen. De vele antwoordmogelijkheden zijn gedragsomschrijvingen waaruit kan worden gekozen. De gekozen antwoorden vullen de observatiecirkel. |
Dit artikel is verschenen in Didactief van januari/februari 2025.
Verlegen en niet betrokkenDe afbeelding beschrijft het gedrag en de context van een leerling uit een afgesloten onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van een Amerikaanse versie met vijf gedragsdimensies. De contexten zijn: de leerkracht, klasgenootjes en de context ‘gestructureerd leren’. Het laat het beeld of ‘profiel’ zien van een leerling waarin twee gedragsdimensies direct opvallen, namelijk verlegen/teruggetrokken gedrag (in geel) en futloos/niet betrokken gedrag (in groen). Dat eerste zien we vooral in de leerling-leerkracht relatie en in mindere mate ten opzichte van het gestructureerde leren en de klasgenootjes. Het ‘futloze’, niet betrokken gedrag zien we in relatie tot de klasgenootjes, in (veel) mindere mate bij het gestructureerde leren en in relatie met de leerkracht. De overige drie ‘soorten’ gedrag speelden bij de observatie van deze leerling nauwelijks een rol van betekenis. |
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven