Onderzoek

We love techniek

Tekst Jan Raaijman
Gepubliceerd op 05-09-2016 Gewijzigd op 19-05-2017
Beeld Human Touch Photography
Het Platform Bèta Techniek heeft een brede opdracht met veel verschillende rollen blijkt uit een landelijke evaluatie. Om bèta-techniek promotie echt duurzaam in de regio's te verankeren, is het tijd voor meer focus in deze opdracht.

Het Platform Bèta Techniek (PBT) is in opdracht van het ministerie van OCW al sinds 2004 betrokken bij de nationale doelstelling om vier op de tien jongeren voor een technische opleiding of studie te laten kiezen. Er is echter beperkt zicht op de onderliggende mechanismen die de keuze voor techniek beïnvloeden. Dat blijkt uit onderzoek van het KBA Nijmegen, samen met het Kohnstamm Instituut en ResearchNed, naar het actieprogramma Kiezen voor Technologie en de rollen van het PBT hierin.

Het onderzoek maakt duidelijk dat scholen met veel enthousiasme en enig succes werken aan de stimulering van techniek en wetenschap in het po en vo, mede met steun vanuit het PBT. Maar voor de toekomstige ontwikkeling van bèta-techniek stimulering dient  binnen het PBT een scherper onderscheid te komen tussen de uitvoerende activiteiten en de meer structurerende, visionaire en beheersmatige activiteiten. Nu lopen deze rollen nog te zeer door elkaar.

Maak PBT onafhankelijker

Het zou goed zijn als het PBT een onafhankelijkere positie kreeg ten opzichte van het aanbod. Iets wat kan door de organisatie door te laten groeien naar een breed kenniscentrum voor alle bètatechniek activiteiten en de samenhang daartussen. PBT neemt als publieke speler nu geen expliciete rol als gids in het grote aanbod aan bètatechniek activiteiten. Het PBT richt zich sterk op de eigen programma’s en netwerken en biedt daarbij relatief weinig informatie over andere, verwante initiatieven en netwerken en hoe die samenhangen met hun eigen inzet.

De vele rollen zitten het PBT in de weg.

Als onafhankelijk kenniscentrum kan het PBT beter bijdragen aan het doel om de opgebouwde samenwerking in de regio’s en in de scholen, die nu nog broos is, duurzaam te versterken. Door een meer inhoudelijke focus kan de organisatie bovendien beter inspelen op  ‘overstijgende contexten’ voor Wetenschap & Techniek, zoals in  lessen over cultuur en technologie.

Meer aandacht voor de regio

De meeste scholen in het onderzoek zeggen dat ze graag meer ordening en samenhang willen waar het techniekpromotie betreft. Behalve activiteiten van het PBT, die onder de noemer Kiezen voor Technologie plaatsvinden, hebben scholen ook te maken met andere, vaak regionaal georganiseerde, initiatieven op het gebied van bèta-techniek. Het PBT zou hierin een prominentere, meer overkoepelende rol kunnen spelen en de ondersteuning niet moeten beperken tot de eigen programma’s en activiteiten.

In het verlengde hiervan is er in het veld een duidelijke behoefte aan een sterkere focus op de regio. Door de regionale netwerken meer autonomie te geven, kan beter invulling worden gegeven aan een meer duurzame en vraaggestuurde benadering zonder te veel landelijke, aanbodgerichte sturing. Het PBT heeft hier inmiddels een begin mee gemaakt.

Goede kant op

Kwantitatief ligt Kiezen voor Technologie op koers, zo blijkt uit het onderzoek dat bestond uit een enquête onder vijfhonderd po- en vo-scholen, meer dan vijftig interviews, drie casestudies en een expertmeeting met landelijk en regionale betrokkenen.

Bijna 57% van de basisscholen is actief betrokken bij een of meerdere activiteiten op gebied van wetenschap en technologie. Het tussendoel van 60% actieve scholen is daarmee bijna bereikt. In het voortgezet onderwijs kiezen inmiddels 62% van de vwo-leerlingen en 43% van de havo-leerlingen een N-profiel (ten opzichte van respectievelijk 57% en 37% twee jaar eerder). Ook hier geldt dat de tussendoelen zijn bereikt. Alleen in het vmbo is de keuze voor techniek gelijk gebleven op ongeveer 27%.

Grote diversiteit

Kwalitatief is het beeld diffuser. Op individueel programmaniveau zijn er nauwelijks effectmetingen bekend zodat niet goed kan worden vastgesteld wat de achterliggende mechanismen zijn die door de programma’s op gang worden gebracht. Er is sprake van een grote verscheidenheid aan activiteiten en van grote verschillen per school en regio. Welke aanpak en methodiek meer of minder effectief of efficiënt de keuzeprocessen beïnvloedt is onduidelijk. Voor de toekomst is het van belang om te achterhalen wat individueel programmaniveau de mechanismes zijn die werken.

De continuïteit van de activiteiten is nog sterk afhankelijk van de voortgang van ondersteuning in middelen en menskracht en hangt vaak op een of enkele enthousiaste individuen. Ook is er nog beperkt sprake van verankering van bèta-techniek in het curriculum, hoewel dit wel groeiend is. 

Het veld zelf oordeelt positief over de verschillende activiteiten. Het enthousiasme om deel te nemen aan de programma’s is groot en de kwaliteit wordt als goed beoordeeld.

Kiezen voor technologie
Het nationale actieprogramma Kiezen voor technologie omvat een groot aantal activiteiten in het basis- en het voortgezet onderwijs, en loopt t/m 2016. Het gaat bijvoorbeeld om de wetenschaps- en bètaknooppunten (waarbij universiteiten onder meer trainingen voor leraren verzorgen), Jet-Net en Tech-Net (activiteiten met bedrijven voor respectievelijk vwo/havo-scholieren en vmbo-leerlingen), diverse kennisnetwerken van scholen (zoals VO-HO-netwerken en M-Tech) en doelgroepactiviteiten voor bijvoorbeeld meisjes (VHTO) en allochtonen (JINC). Het Platform Bèta Techniek is inhoudelijk coördinator en deels mede-ontwikkelaar.

Jan Raaijman e.a., ‘Evaluatie implementatie Wetenschap en Techniek PO en VO 2012-2015’. Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, 2016.

Click here to revoke the Cookie consent