Nederlands onderwijs is ijverig genoeg

Tekst Piet de Rooij
Gepubliceerd op 20-04-2018
Het gaat beter met het Nederlandse onderwijs dan de inspectie doet voorkomen, stelt Piet de Rooij. Ten onrechte krijgen leerkrachten zo het gevoel het nooit goed te doen.

Naar aanleiding van het onlangs verschenen Jaarverslag van de onderwijsinspectie werd alom code rood uitgeroepen: internationaal gezien groeit het niveau van leerlingen, maar ‘het Nederlandse kind dreigt af te glijden’. Het merkwaardige is dat dit alarm eigenlijk nogal onverwacht komt. In de jaarverslagen van de inspectie werd tot voor kort gemeld dat het nogal goed ging. Volgens het verslag over 2012/2013 presteerden de leerlingen goed; twee jaar later werd gemeld dat het Nederlandse onderwijs van ‘een hoog niveau is, ook in vergelijking met het buitenland’. Behoedzamer wordt het in het verslag over 2015/2016. Dan gaat het nog wel goed, maar zijn de leerlingen te weinig gemotiveerd. Ook wordt naar voren gebracht dat er ‘grote verschillen’ waren tussen scholen, wat overigens als voordeel zou hebben dat de zwakkere scholen zouden kunnen leren van de betere scholen. Het is dan ook nogal een verrassing als nu ineens naar voren wordt gebracht dat de laatste twintig jaar sprake is van een dalende tendens. Het niveau van zowel taal als rekenen is naar beneden gegaan, leerkrachten mikken teveel op het minimum en vertonen een gebrek aan ambitie en er zijn te weinig bestuurlijke mogelijkheden om de noodzakelijke verbeteringen tot stand te brengen.

Alle geledingen in het onderwijs krijgen hiermee dus een onvoldoende voor wat vroeger ‘vlijt’ heette. De kern van dit oordeel is niet zozeer dat de prestaties onder de maat zijn, maar dat de instelling van alle betrokkenen niet deugt: ze leren noch onderwijzen ambitieus genoeg. Dit morele oordeel wordt dan onderbouwd met een verwijzing naar de neergaande tendens in de resultaten, zoals blijkt uit de daling op de ranglijstjes van internationaal onderzoek. De vraag is echter wat de waarde van die ranglijstjes is. Vier jaar geleden zijn daar al de nodige relativerende opmerkingen over gemaakt door de Vlaamse onderwijskundige Roger Standaert in zijn behartenswaardige boek De becijferde school.

Als we naar het onderzoek kijken dat achter de ranglijstjes schuilgaat, dan blijkt dat er voldoende aanleiding is toch niet al te somber te worden. Neem bijvoorbeeld de leestoets (PIRLS) die internationaal om de vijf jaar gehouden wordt onder tienjarige leerlingen (in Nederland in groep zes). De resultaten daarvan bleken in 2016 voor Nederland niet onaardig: het leesniveau is de afgelopen tien jaar stabiel; Nederland zit ‘ruim boven het internationaal gemiddelde’; het verschil tussen de vijf procent zwakste en de vijf procent sterkste lezers is nergens zo klein als in Nederland. Dit betekent vooral dat het onderwijs op zich niet achteruitgaat en dat er kennelijk zeer veel aandacht wordt besteed aan zwakke lezers, wat op zich weer nauw verbonden is met het feit dat Nederland getekend is door een zeer egalitaire cultuur. Het betekent ook dat een verandering in het onderwijs, in die zin dat de betere lezers worden uitgedaagd om nog beter te worden, de verschillen tussen de leerlingen groter worden. Meer ambitie vertaalt zich dan in de vrijheid anderen achter te laten.

 

Effect van school op leerresultaten
niet groter geschat
dan zo’n tien à twintig procent

Een ander punt in het jaarverslag is de gedachte dat het verschil tussen goede en slechte scholen heel erg belangrijk is. Uit internationaal onderzoek vanaf 1961 blijkt echter vooral dat de school er niet zo verschrikkelijk toe doet. De uitkomsten variëren wat, maar het effect van een school op de leerresultaten wordt in het algemeen niet groter geschat dan zo’n tien à twintig procent. Het gezin waar een leerling uit voortkomt en de peer group waarin hij of zij terechtkomt zijn vele malen belangrijker. Bovendien blijkt eveneens uit onderzoek dat het erg lastig is om zwakkere scholen van betere te laten leren. Dit komt vooral omdat vrij onduidelijk is wat dan wel precies tot dat betere heeft geleid. Dat leek even wel mogelijk op grond van het vermaarde onderzoek van John Hattie uit 2008, maar diens werk is inmiddels door methodologen als ‘pseudowetenschap’ afgewezen. En om de relativering nog wat verder door te trekken: de Groningse onderzoeker Guldemond heeft enkele jaren geleden laten zien dat het effect van de school op leerresultaten niet alleen zwaar overschat wordt, maar bovendien niet stabiel is. Dat wil zeggen dat er, over een wat langere termijn gezien, geen sprake van is dat de ene school consequent beter is dan een andere: kwaliteit wisselt en is onvoorspelbaar. Guldemond: ‘Schoolkwaliteit is een sterk veranderlijke grootheid: zo gewonnen, zo geronnen.’

Om misverstanden te voorkomen: het gaat mij er niet om te beweren dat alles in het onderwijs in orde is, of dat er geen ontwikkelingen zijn die op zijn minst nadere overdenking vergen. Maar een dergelijke overdenking is gebaat bij nuance, terwijl nu een merkwaardig soort alarmisme overheerst. Overigens: het doemdenken is al minstens 125 jaar een vast bestanddeel in het debat over het onderwijs. Het perverse effect daarvan is dat leerkrachten soms terecht het gevoel krijgen het nooit goed te doen.

 

Piet de Rooij is emeritus hoogleraar Nederlandse Geschiedenis, auteur van Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland.

Deze column verscheen eerder vandaag in NRC, 20 april 2018.

Verder lezen

1 Terechte vragen bij Onderwijs2032
2 Drie vragen aan Piet de Rooy

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent