Van controle naar vertrouwen

Tekst Marja van Erp
Gepubliceerd op 06-02-2015
Marja van Erp - Goed onderwijs voor álle kinderen vraagt heel veel van leerkrachten. Dat is topsport. Niet iedereen is een topsporter, en je bent dat ook niet je hele leven lang. We zouden naar een andere onderwijsopleiding moeten, van hoog niveau.

Een brede opleiding voor leraren, onderzoekers, ontwikkelaars en beleidsmakers gezamenlijk, zodat een leraar na een paar jaar topsport bijvoorbeeld onderwijsonderzoeker kan worden, of omgekeerd een onderzoeker juist de praktijk in kan gaan. Zo krijg je bovendien onderwijs én onderzoek met kwaliteit, visie en zonder de zo veel besproken kloof.

De cultuurhypothese van Co van Calcar
Goed onderwijs is er om álle leerlingen te helpen om zich in de wereld te kunnen redden, dus ook achterstandsleerlingen. De elementen die Guuske Ledoux aanstipt in een blog van november 2013 over Weten we nog wel waar achterstandenbestrijding over zou moeten gaan? zijn allemaal bouwstenen van goed onderwijs. Ledoux pleit bijvoorbeeld voor een wereldoriëntatieschool omdat niet alle kinderen dezelfde ervaringen in en over de wereld hebben opgedaan. Die visie past in de cultuurhypothese, zoals die al in de jaren '70 is ontwikkeld door Co van Calcar.
In die tijd hadden we het nog vooral over 'arbeiderskinderen'. Volgens de geldende hypothesen hadden arbeiderskinderen een beperktere taalvaardigheid dan kinderen uit de midden- en hogere klassen en werden vooral de 'verschillen' benadrukt. De cultuurhypothese van Van Calcar biedt een breder perspectief: achterstandskinderen hebben andere ervaringen opgedaan waardoor ze ándere dingen weten en kunnen. Maar hun kennis is niet allemaal relevant in de dominante wereld. Of ze kunnen er niet mee omgaan zoals in die wereld wordt verwacht.

Die cultuurhypothese is al eens door Marja van Erp en Jan Karel Koppen toegelicht in een bundel ter herinnering aan Van Calcar:

De cultuurhypothese veronderstelt dat arbeiderskinderen als groep even bekwaam, even intelligent en even vaardig zijn als alle andere kinderen. Hun kennis en vaardigheden vormen adequate instrumenten in de situaties waarin zij (hebben) moeten handelen. De maatschappelijke werkelijkheid kent echter meerdere handelingssituaties, die veelal slechts toegankelijk zijn voor een minderheid. (...) Het gaat er dan om arbeiderskinderen ervaringen en handelingssituaties aan te bieden die een grondslag kunnen vormen voor de verwerving van nieuwe, maatschappelijk nuttige kennis en vaardigheden, waarbij de relatie met wat de kinderen van huis uit kennen en kunnen nadrukkelijk moet worden gelegd.

Samengevat gaat 'goed onderwijs' vooral om kennis van de wereld en omgaan met de wereld. Maar hoe onderwijs je dat? Hoe ziet zo'n wereldoriëntatieschool eruit? Hoe zorg je als leraar voor een goede verbinding tussen het aanbieden van relevante ervaringen en de leerstof uit het curriculum die alle leerlingen moeten meekrijgen? Dat kan niet iedereen. Wie dat allemaal in huis heeft, is een 'wonderonderwijzer'.

Topsport doe je niet je hele leven
Wat zijn de noodzakelijke kwaliteiten van zo'n (w)onderwijzer? Het zijn de leraren die het moeten kunnen én doen. Leraren moeten ....... kinderen zo breed mogelijke kennis van de wereld meegeven, hun eigen plan trekken in het taalonderwijs, toetsen op een verstandige manier kunnen gebruiken, een pedagogische invalshoek hebben en kinderen begeleiden om te worden wie ze (willen) zijn, beschikken over een breed repertoire van pedagogisch-didactisch handelen dat geschikt is voor zowel jongens als meisjes, hun focus niet leggen op afvinklijstjes met kerndoelen, maar leerlingen toerusten om (wiskundige) problemen op te lossen, kijken naar kinderen en voorwaarden voor leren scheppen, actief betrokken zijn bij onderzoek, ouders en leerlingen begeleiden in een goede schoolkeuze, én de intrinsieke motivatie van kinderen bevorderen. Al deze punten zijn genoemd in blogs die het afgelopen jaar op de website van het Kohnstamm Instituut zijn verschenen.

Je kan een leraar vergelijken met een topsporter. Maar zoals niet elke sporter een topsporter is en zeker niet zijn of haar hele leven lang, zo is niet iedereen in de wieg gelegd voor leraar. Je moet de meeste leraren trouwens óók niet hun hele leven voor de klas laten staan.

Maar hoe zorgen we voor voldoende leraren, als we alleen de 'topsporters' tijdelijk voor de klas willen? De oplossing is een opleidingstraject waarmee bovendien de kloof tussen theorie en praktijk en die tussen beleid en onderzoek overbrugd kan worden.

We moeten toe naar een onderwijskundige opleiding op hoog niveau. In die opleiding zitten de latere leraren (PO en VO), beleidsmakers, onderwijsontwikkelaars, schoolleiders, managers en onderzoekers allemaal bij elkaar. Iedereen wordt opgeleid in twee 'hoofdstromen', of eventueel meer, zodat iedereen die straks iets in het onderwijs gaat doen alle kanten van het vak kent en dezelfde noties ontwikkelt.

Hoog opleiden betekent dat je de mensen die in het onderwijs gaan werken, opleidt om hun eigen beslissingen te nemen en hun eigen plannen te maken. Daarvoor is overzicht nodig over de hele materie, inclusief over alles wat nodig is om een goede leraar te zijn. We moeten van controle naar vertrouwen, en dat kan met deze hoogopgeleide leraren. Daar hoort overigens ook een betere betaling bij. Het is vreemd om leraren in het basisonderwijs minder te betalen dan onderzoekers of beleidsmakers.

Leraren genoeg
Klinkt zo'n opleiding erg utopisch? Ach, we hebben al de academische leerkracht, het bachelor-mastersysteem met een gemeenschappelijke bachelor. Er bestaat al de keuze tussen een beroeps- en researchmaster. Die ontwikkelingen kun je uitbouwen tot een beter opleidingsmodel dan we nu hebben.

En hoe zit het dan met de korte topsport-carrière van leraren en het dreigend lerarentekort. Houd je wel voldoende leraren over? Ja, want met een dergelijke opleiding kunnen véél mensen een tijdlang in het onderwijs werken. Als na verloop van tijd de motivatie weg is, of als iemand behoefte krijgt aan nieuwe uitdagingen, is het relatief gemakkelijk over te stappen naar een andere functie. Wie het niet lukt een goede leraar te zijn, kan meteen doorstromen naar plan B.

Sowieso is het trouwens nodig beter te selecteren aan de poort, en om degenen die voor de klas staan te beoordelen op hun functioneren. Om voldoende menskracht voor de klas te houden kun je eventueel inzetten op meer leraren - met verschillende expertise - voor de groep, en ook ouders daarin laten meedoen zodat een goede verbinding ontstaat. Overigens ook al een idee uit de jaren '70, de verbinding tussen school, ouders en buurt. Je moet af van de lege huls van ouderparticipatie en juist toe naar wat ouders écht kunnen inbrengen.

Tekst Marja van Erp, met medewerking van Marianne Boogaard en Yolande Emmelot. Van Erp werkte jarenlang als onderzoeker bij het Kohnstamm Instituut, maakte deel uit van het management team en was een tijdje plaatsvervangend directeur. Boogaard en Emmelot werken als onderzoekers bij hetzelfde KI.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent