Onderwijsbegroting 2015

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 22-09-2014
Bea Ros - Voor wie het Haagse onderwijsnieuws een beetje bijhoudt, staan er op het eerste oog geen rare dingen in de Onderwijsbegroting 2015.

Belangrijke onderleggers zijn het al in 2013 afgesloten Nationaal Onderwijsakkoord (sectorakkoorden) en de Lerarenagenda 2013-2020. Steekwoorden zijn talentontwikkeling en excellentie, niet alleen voor leerlingen, maar juist ook voor leraren. Leerlingen mogen zich niet langer vervelen in de klas en leraren moeten zich scholen – het liefst tot academische master of zelfs doctor.

Beter opgeleide leraren
De overheid investeert in scholing voor leraren. In 2015 is er €115 miljoen beschikbaar voor lerarenbeurzen. Goed voor circa 15.000 leraren om een bachelor- of masteropleiding te volgen.

Het kabinet wil meer 'masteropgeleide' leraren voor de klas. In het primair onderwijs moet in 2020 30% van de leraren een wo-bachelor, hbo-master of universitaire master hebben, voor het VO moet dit 50% zijn (hbo- en wo-master) en in de bovenbouw van het VO wordt zelfs gemikt op 80–85% masters. De beleidsagenda geeft geen onderbouwing van waarom dat belangrijk is, behalve dat het een streven uit het Onderwijsakkoord is. Toch zijn deskundigen het er niet over eens of een mastertitel nou echt wel leidt tot betere leraren (zie ook Iedereen een master?, Didactief juni 2013, met inlogcode).

Daarnaast krijgen alle leerkrachten in het basisonderwijs een persoonlijk opleidingsbudget en tijd om zich te laten bijscholen. Ook dit is vreemd. Uit onderzoek blijkt juist dat teamleren, intervisie en training on the job meer zoden aan de dijk zet dan het bezoek van congressen of het volgen van nascholingscursussen. Anders gezegd: de leraar moet de school niet uit om te leren, de kennis moet de school in komen.

Verveling pareren...
Leerlingen mogen zich niet langer vervelen in de klas. Ze moeten uitgedaagd worden met passend onderwijs, zowel de bolleboos als de leerling met een leerachterstand die extra ondersteuning behoeft.
Een praktisch voornemen daartoe is om het leerlingen in het voortgezet onderwijs mogelijk te maken individuele vakken op een hoger niveau af te ronden. 'Op die manier wordt het voor een havoleerling met een rekenknobbel bijvoorbeeld mogelijk wiskunde te volgen op vwo-niveau.' Hier is al vaker voor gepleit.

Lastiger lijkt me het streven dat in 2018 minimaal 75% van de VO-leerlingen zich uitgedaagd moet voelen in het onderwijs. Dat klinkt ferm en dat getal van 75 suggereert een hard criterium, maar vraag is hoe je weet of daaraan voldaan is. Hoe meet je of een leerling zich uitgedaagd voelt? Kennelijk heeft het kabinet al eerder met dit bijltje gehakt, want volgens de cijfers in de begroting voelde in 2014 slechts 44% van de leerlingen zich uitgedaagd. Opvallend want in het meest recente Onderwijsverslag ging het nog om 9% van de lessen in het basisonderwijs en 21% in het VO. Dan kom ik op 30%.

Om alle leerlingen in alle klassen te kunnen uitdagen moeten leraren kunnen differentiëren. Dat is de ambitie, maar voorlopig legt het kabinet de lat iets lager. Weliswaar moet in 2020 100% van de leraren algemeen didactische vaardigheden beheersen, maar daaraan is toegevoegd 'leraren met minstens drie jaar werkervaring'. En het aandeel leraren dat de differentiatievaardigheden beheerst, moet in 2020 ook 100% zijn, maar met de toevoeging 'betreft de leraren met ruime ervaring'. Goed, we wensen misschien het onmogelijke, maar moeten we daaruit opmaken dat alle kinderen bij startende leraren het nakijken hebben?
... en ook meer toetsen?

Tegenover of zo u wilt naast het uitdagen en laten excelleren van leerlingen staan ook meer eisen. Het kabinet kondigt aan dat het onderwijscurriculum aangescherpt en ambitieuzer wordt 'met bijbehorende standaarden'. In 2015 komt daarvoor een voorstel. Bekend is dat onze staatssecretaris dol op meten is, dus dit lijkt een belofte van meer toetsen. Er staat in elk geval: 'Dit geeft tegelijkertijd een helder kader voor toetsing van individuele leerlingen en verantwoording van leraren en scholen.'

De beleidsagenda bevat nu, op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, een beknopte set output- en outcome-indicatoren voor onderwijskwaliteit. Het gaat hierbij onder meer om de scores op de eindtoets PO, het VO-advies, Nederlandse scores in internationale studies als PISA, Timss en Pirls, aantal zittenblijvers, aandeel leraren dat didactische en differentiatievaardigheden beheerst en het aantal jongeren zonder startkwalificatie. De minister belooft om deze set komend jaar in afstemming met het veld om te vormen 'tot een beperkte set relevante indicatoren die een goed beeld geven van de kwaliteit van het onderwijs'.

Op naar nul zwakke scholen
Ambitieus is de doelstelling om het aantal zwakke scholen tot nul te reduceren. Er moet een bedrijfscultuur ontstaan waarin niet vreemde ogen dwingen, maar scholen voortdurend zelf hun beste beentje voorzetten. De beleidsagenda rept tenminste over zelfevaluatie door scholen. Tegelijkertijd wil het kabinet 'scholen die voldoen aan de minimale eisen van goed onderwijs en verbeterpotentieel niet-vrijblijvend uit te dagen tot verdere kwaliteitsverhoging en om de cultuur van permanente verbetering te bevorderen.'

Gymnastiek
Verspreid valt nog wat klein grut op te tekenen. Zo wil het kabinet om zittenblijven terug te dringen scholen stimuleren om de zomer te gebruiken voor bijspijkerwerk.
Verder zouden basisscholen drie lesuren per week bewegingsonderwijs moeten aanbieden, te geven door een daartoe bevoegde leraar. Of dat een apart in te vliegen gym- of dansleraar wordt dan wel een leerkracht met extra aantekening staat niet vermeld. Gezien het bedrag op de begroting (...) zal het wel dat laatste worden.

Deze drie uren vallen onder de noemer 'brede vorming', een begrip dat diverse keren valt. Daarmee lijkt de minister het advies Een smalle kijk op onderwijskwaliteit (2013) van de Onderwijsraad te onderschrijven dat er meer is dan taal en rekenen alleen.

Ambitieus is verder het streven dat elke thuiszittende leerling binnen drie maanden een plek op een school vindt.

Cijfers 2015 op een rijtje

- € 77 miljoen extra middelen PO/VO en € 26 miljoen mbo vanuit Nationaal Onderwijsakkoord

- €115 miljoen voor lerarenbeurzen

- € 70 miljoen persoonlijk opleidingsbudget voor PO-leraren (lumpsum)

- € 26 miljoen voor begeleiding startende leraren (lumpsum)

- € 55 miljoen voor meer en betere handen in de klas en het voorkomen van zittenblijven VO

- € 277 miljoen voor gratis schoolboeken

- € 10 miljoen voor duurzame maatregelen voor het binnenklimaat van scholen

- nullijn vervalt, lerarensalarissen groeien vanaf 2015 weer mee met de markt.
 

Bea Ros is adjunct-hoofdredacteur van Didactief.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent