Broedplaatsen van burgerschap

Tekst Jet Bussemaker
Gepubliceerd op 12-08-2019
Beeld Rijksoverheid.nl
Veel leraren hebben de afgelopen jaren vluchtelingen in de klas gekregen. Op sommige scholen belandden gevluchte docenten zelfs voor de klas. Afgelopen voorjaar kreeg Mardjan Seighali, directeur van Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, de Comeniusprijs 2019. Oud-minister van onderwijs Jet Bussemaker sprak bij deze gelegenheid de Comeniuslezing uit, een behartenswaardig verhaal over emancipatie en kansen, burgerschap en kennis. Hieronder een licht ingekorte versie.

Broedplaatsen van burgerschap, over de waarden van weten

Ooit was onderwijs dé emancipatiemachine. Niet langer het beroep van je vader, maar je eigen mogelijkheden en inzet waren bepalend voor je toekomst; iedereen kon hogerop komen. De meritocratie was een belofte.

Voor heel veel jongeren wereldwijd is dat nog steeds het geval. Zij hebben honger naar kennis en hopen – en weten - dat onderwijs de brug naar een beter leven is, een leven waarin je armoede inruilt voor ontwikkeling en een redelijke levensstandaard. Je kunt het de jongeren uit Afrika, het Midden-Oosten en China niet kwalijk nemen dat ze deze kant opkomen. Europa, en zeker ook Nederland, is voor hen het land van de belofte. Het aantal vluchtelingen en migranten dat deze kant op komt, bestaat voor een belangrijk deel uit jonge mensen, op zoek naar een beter leven. Het westen als belofte, vanwege goed onderwijs en kansen op werk. Dat is een macroverhaal dat we lezen in kranten en zien op het journaal, en waar veel mensen hier in Nederland zich zorgen over maken omdat het een bedreiging lijkt voor hun leven en levensstandaard. Ik had het voorrecht ook het micro verhaal te zien. En dan wordt het verhaal opeens heel anders.

Ik zag individuele jongeren met ambities en met dromen toen ik als staatssecretaris voor Sport aan de vooravond van het WK voetbal in Zuid-Afrika in 2010 met Frank Rijkaard townships bij Soweto bezocht, waar hij een voetbalclinic gaf. Jongeren, waaronder opvallend veel meiden, kwamen van heinde en ver, vaak met afgetrapte schoenen, vale kleren, zonder schooltas of wat dan ook, maar voor één ding; voetballen met Rijkaard, en misschien die droom om ooit in Nederland naar school te kunnen en een voetbalcarrière op te bouwen.

 

Favela’s

Ik zag het ook toen ik in 2013 als minister van Cultuur meeging naar Sao Paulo, Brazilië, met het Koninklijk Concertgebouworkest. Het orkest gaf daar twee concerten in het kader van hun wereldtoernooi bij hun 125-jarig bestaan. Tussen de concerten door bezocht ik de favela’s, de krottenwijken rond de stad. We gingen naar een zwaar beveiligde school, waar we meegenomen werden naar de muziekkamer. Daar speelden kinderen, gekleed in een schooluniform, in opperste concentratie met elkaar een muziekstuk. In Sao Paulo krijgen kinderen uit sloppenwijken al meer dan dertig jaar intensief muziek onderwijs; zes uur per week worden ze onderricht in zang, theorie en instrumentaal onderwijs. De resultaten zijn indrukwekkend, niet alleen ontwikkelen kinderen discipline en sociale vaardigheden en een toekomstperspectief, het biedt ze ook kleding en eten en draagt bij aan de veiligheid in de buurt.  Onderwijs, en zeker muziekonderwijs, biedt hun de kans hoop te hebben op een beter leven, waarin ze een perspectiefloos leven op armoede en geweld kunnen inruilen voor welvaart en ontwikkeling.

Een van die jongens die in deze sloppenwijk opgroeide, Lucas Bernardo da Silva, ontmoette ik die middag in de Escola de Música do Estado de Sao Paulo, het Conservatorium van Sao Paulo. Dat ligt schuin tegenover het Concertgebouw, in een buurt waar iedereen afgeraden wordt ook maar enkele meters op straat te lopen. Bij aankomst hoorde ik muziek uit alle ramen en deuren komen. Er was géén airconditioning, de ramen stonden open en de verf was afgebladderd. We gingen naar de zolder waar Tjeerd Top, violist en eerste plaatsvervangend concertmeester van het Concertgebouw orkest, een masterclass gaf, onder andere aan Lucas Bernardo da Silva. Ze oefenden het eerste vioolconcert van Mendelssohn. Het was warm, klam en je rook de geur van zweet. Ik zag de gaten in de schoenen van Lucas en zijn gerafelde bloes. Tot hij begon te spelen. Toen hoorde ik alleen nog maar prachtige klanken en biggelden de tranen over mijn wangen. Wat een voorrecht hier bij te zijn, maar vooral, hoe indrukwekkend te zien hoe een mensenleven met goed onderwijs en muziek een toekomstperspectief kan krijgen. De waarde van onderwijs laat zich hier vertalen in maatschappelijke waarden; van kansen, ontwikkeling, verbinding en schoonheid. Lucas is een van de weinige studenten die een jaar later een beurs heeft gekregen om te gaan studeren aan het Conservatorium in Amsterdam. Daarmee is een droom in vervulling gegaan.

 

Emancipatiemachine

Voor veel vluchtelingenstudenten is na een tijd van ellende de mogelijkheid om naar Nederland te komen een nieuwe stap, een stap waarbij je weer durft te dromen. Een opening naar een andere wereld, met nieuwe kansen en mogelijkheden. Toen ik rector van de Hogeschool van Amsterdam was van 2010-2012, zag ik bij de vluchtelingenstudenten de honger naar kennis en de drang om verder te komen, een leven vol ellende achter zich latend. De HvA had het grootste aantal vluchtelingenstudenten van alle onderwijsinstellingen in Nederland, en wilde hen zo goed mogelijk begeleiden, maar we zagen dat dat niet altijd makkelijk was; niet vanwege hun intelligentie en doorzettingsvermogen – daar schortte helemaal niks aan – maar vanwege cultuurproblemen, isolement, verwachtingspatronen bij docenten en medestudenten. We zijn toen intensief met het UAF gaan samenwerken met nieuwe initiatieven, dat hielp. Met succes, de meeste studenten haalden glansrijk hun diploma. 

Maar hoe staat het met de belofte van onderwijs als emancipatiemachine in meer algemene zin in Nederland? In plaats van over emancipatie discussiëren we de laatste jaren vooral over nieuwe scheidslijnen die ontstaan, scheidslijnen waarin lang niet alle jongeren de kans krijgen zich volop te ontwikkelen. Dat probleem is veel breder dan het onderwijs, maar scholen en scholing zijn er wel een cruciale factor in. De  meritocratie dreigt in Nederland te verworden tot een tweedeling van hoogopgeleide winnaars en lager opgeleide verliezers, die elkaar nauwelijks meer treffen. De droom van Comenius, dat alle kinderen goed onderwijs kunnen genieten en zich kunnen ontwikkelen tot betrokken burgers staat onder druk.

 

Meritocratie

Hoe is dat zo gekomen? Laten we teruggaan naar het begin. Vóór Michael Young in 1958 het begrip meritocratie bedacht, hadden wij hier in Nederland hoogleraar sociologie Frederik van Heek. In 1945 publiceerde hij een studie met de titel Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Een onderzoek naar de verticale sociale mobiliteit. Van Heek vond: in een moderne en hoog geïndustrialiseerde samenleving moeten niet afkomst of milieu iemands sociale positie bepalen. Maar opleiding, kennis en vaardigheden.  Nu was in zijn tijd de kans minimaal dat je op eigen kracht kon stijgen op de sociale ladder. Wie voor een dubbeltje geboren werd, bleef dat vaak de rest van zijn leven. Ténzij een leraar verder keek dan het beroep van je vader en jóuw talent zag. Ténzij je ouders had die in je geloofden, en  bij de bovenmeester verhaal kwamen halen. Ténzij je als zoon van de schoenmakker, bakker, schillenboer op eigen kracht je weg naar boven vocht - voor veel dochters werd lagere school als meer dan genoeg gezien.

Maar lang niet voor alle leerlingen was dit vanzelfsprekend. Daarom startte Van Heek begin jaren zestig zijn beroemde Talentenproject. Een groot onderzoek naar het verband tussen milieu en schoolkeuze. Zijn hypothese was, dat veel kinderen uit lagere sociale milieus ten onrechte niet doorstroomden naar het voortgezet en hoger onderwijs. En dat daardoor veel talent verloren ging. Natuurlijk kreeg hij gelijk. In de ruim vijftig jaar hierna, werd het beeld van dubbeltjes die geen kwartjes kunnen worden, totaal gekanteld.

Onderwijs werd inderdaad dé grote emancipatiemachine. Ging in 1960 ongeveer 8% van de beroepsbevolking tussen de achttien en vijfentwintig jaar naar het hoger onderwijs; in 2015 was  48% van de dertig- tot vijfendertigjarigen hoogopgeleid.

 

Vroege selectie

Maar ondanks dat sinds de jaren zestig zoveel meer jongeren toegang hebben gekregen tot onderwijs en met name ook tot hoger onderwijs, constateerde ik in 2014 - en de Inspectie bevestigde dat in 2015 - dat niet alle leerlingen de kans krijgen om onderwijs te volgen dat past bij hun niveau. Kinderen met dezelfde eindtoets, maar een gunstiger achtergrond, hebben vijf keer zoveel kans om in het hoger onderwijs terecht te komen. Vaak wordt dan gewezen op de overgang van basis naar voorgezet onderwijs. 

Het vroege selectiemoment aan het eind van de basisschool is inderdaad een kwetsbaar onderdeel van ons systeem, dat tot nu toe gecompenseerd werd door stapelen. Maar dat wordt moeilijker door aanvullende eisen van scholen en druk van ouders.

Dat is zeker geen gevolg van bewust ingezet beleid, maar van een serie complexe factoren over een langere periode, niet alleen binnen scholen. Het is een breed maatschappelijk probleem. Wat we dus nodig hebben zijn brede maatschappelijke oplossingen. Robert Putnam, de beroemde Amerikaanse socioloog, die over kansen en scheidslijnen schreef in het boek Our kids zegt: 

‘Wie kijkt naar sociale mobiliteit, is als een astronoom die naar de sterren kijkt: je ziet wat jaren geleden gebeurde, niet wat er nu gebeurt.’  Ongelijkheid kan dus groeien zonder dat het al teveel opvalt. Dat maakt het ook zo lastig om te veranderen. Hoe kunnen we er voor zorgen  dat het onderwijs weer die broedplaats voor talent wordt? En dat iedere leerling die dat wil en kan, altijd een volgende stap kan zetten?

 

Eindtoets

We kunnen iets aan de structuur van het onderwijs veranderen. Bijvoorbeeld de eindtoets op de basisschool minder absoluut maken, leraren trainen om zelf niet te oordelen op grond van bias en weerbaar maken tegen de druk van ouders. Brede brugklassen (financieel) stimuleren, stapelen mogelijk blijven maken en scholen stimuleren om huiswerkklassen aan te bieden. In de gelijke kansen coalitie die ik, na het alarmerende rapport van de Inspectie heb opgezet, kwamen deze acties ook terug. Meer stapelen, meer samenwerken, gemengde klassen en scholen en meer samenwerking met andere partners, van jeugdzorg tot lokale werkgevers. Zo kunnen we  jongeren een steuntje in de rug te geven, en ze het zelfvertrouwen meegeven dat ze nodig hebben om er alles uit te halen wat erin zit. 

We moeten ook iets doen aan de niveaus in het onderwijs, waarbij de hardnekkige verdeling tussen laag- en hoog onderwijs bijdraagt aan maatschappelijke ongelijkheid.  Niet voor niets hebben we tegenwoordig vaker over praktisch en theoretisch onderwijs, om de hiërarchische vanzelfsprekend te vermijden. Ik doe daar graag aan mee, maar wel in het besef dat woorden alleen niks veranderen; we hebben niks aan alleen het verhangen van bordjes.

In de contouren die zich aftekenen van een klassensamenleving blijkt dat vmbo- leerlingen zich er zeer van bewust zijn, dat zij in de hiërarchie onderaan staan. Dat is een pijnlijke constatering als je bedenkt dat een vmbo-advies de kroon kan zijn op acht jaar lang doorzetten. Net als een zesje het bewijs kan zijn van enorme motivatie –  net zo goed als het laconieke resultaat van iemand die veel beter kan. Een klassensamenleving op basis van opleidingsniveau bestaat mede bij de gratie van de waarde die we hechten aan cognitieve  kennis, met name taal en rekenen. Maar als we in het onderwijs recht willen doen aan wat mensen kunnen doen en zijn, moeten we toe naar een bredere oriëntatie op leren. Naar onderwijs waarin kennis, vaardigheden en vorming meer in balans zijn en gelijk worden gewaardeerd. Filosoof Martha Nussbaum noemt dat de ‘capabilities approach’. Waartoe zijn mensen in staat? Welke reële mogelijkheden hebben ze? Hoe zorgen we er voor dat individuele talenten gestimuleerd worden, ook als die niet in de hokjes van het systeem passen?

 

Bildung

Maar ook deze veranderingen zijn niet genoeg. Er is meer nodig; we zullen niet alleen anders moeten onder-wijzen, maar ook anders moeten samen-leven; Bildung en burgerschap zijn belangrijker dan ooit in het onderwijs. We zullen jongeren moeten leren uit hun comfort zone  te komen en te leren voorbij de grenzen van de eigen ‘timeline’ te kijken, te leren dat één verhaal nooit het enige verhaal is.

Er is de afgelopen jaren geïnvesteerd in burgerschapsonderwijs. In het hoger onderwijs is Bildung een prominent onderdeel van nieuw investeringsbeleid geworden, in het mbo is kritisch burgerschap als belangrijke vaardigheid toegevoegd, en in het funderend onderwijs heeft burgerschap een belangrijker onderdeel in het curriculum gekregen. Dat betekent ook handvatten voor leraren over hoe ze dit vak moeten geven, want het is meer dan leren hoe het parlement en de rechtsstaat werkt. Het gaat er om kritisch vermogen te stimuleren, leren te reflecteren op je eigen veronderstellingen en op wat er om je heen gebeurt, en om je te verplaatsen in de positie van de ander. Dít leren kan op allerlei manieren, maar vooral cultuur is daarbij onmisbaar. Cultuur laat leerlingen kennismaken met andere manieren van je uitdrukken en in de wereld staan. Goed cultuuronderwijs laat kinderen niet alleen kennismaken met schoonheid. Het daagt hen ook uit om een creatieve, onderzoekende houding te ontwikkelen. Een flexibele en open geest. En om de wereld door de ogen van een ander te zien. Daarom is cultuuronderwijs onmisbaar als je burgerschap wilt stimuleren.

Maar even relevant is kennis over andere culturen, over geschiedenis en over de vraag hoe mensen samenleven. Jongeren zullen op school daarom niet alleen kennis moeten opdoen, maar ook moeten leren over zichzelf, in relatie tot de wereld om hen heen. 

 

Mini-democratie

‘Whether or not they have made the world we live in, the young must learn to be at home in it, to be familiar with it,’ zei Eleanor Roosevelt indertijd. ‘They must understand its history, its peoples. Their customs and ideas and problems and aspirations. The world cannot be understood from a single point of view.’

Aandacht voor rechten, plichten en verantwoordelijkheden van burgers ten opzichte van elkaar en van de samenleving als zodanig horen daarbij. Dat zijn niet altijd gemakkelijke gespreken.  Vooral als waarden  en overtuigingen botsen. Waar houdt bijvoorbeeld mijn vrijheid op en begint die van jou?  En is wat goed is voor mij, ook goed voor een ander?

Dat zijn vragen die overal terugkeren, op de arbeidsmarkt, in de sportclub, in de straat en wijk en op de camping. Jonge mensen moeten de kans krijgen om op school - de mini-democratie bij uitstek - te oefenen met wat het betekent om samen te leven in een open en vrije samenleving. 

Overigens zijn de hier genoemde competenties niet alleen van belang voor burgerschap, maar worden ze ook steeds vaker genoemd in het kader van 21th century skills. Zorgen dat leerlingen en studenten zich leren verplaatsen in anderen, een moreel kompas ontwikkelen, kritisch denken, gevoel krijgen voor de ongeschreven regels van de werkvloer – juist ook dit soort factoren bereiden studenten gericht voor op de samenleving en op de banen van de toekomst. En daarmee zijn ook dít wegen waarlangs het onderwijs kansen kan creëren. 

 

Creativiteit

Als we recht willen doen aan wat mensen kunnen doen en zijn, moeten we niet alleen cognitieve prestaties erkennen, maar ook creativiteit, vermogen tot samenwerken, veerkracht, nieuwsgierigheid en doorzettingsvermogen, dat zijn allemaal belangrijke elementen van burgerschap.  Deze vaardigheden zijn cruciaal om jonge mensen in mogelijkheden en kansen te leren denken in plaats van in beperkingen en restricties. Onmisbaar om hen het gevoel te laten ontwikkelen voor de context waarin ze werken, en besef van hun rol en verantwoordelijkheid daarin.

Onderwijs leidt dus niet alleen om voor de arbeidsmarkt en persoonlijke ontwikkeling. Het draagt bij aan de vorming van betrokken burgers. Het gaat om  betrokken burgers die onze democratie voorzien van stroom en zuurstof. Om de stedenbouwkundig ontwerper die niet alleen weet hoe hij bouwkundig gezien een cultureel centrum moet ontwikkelen, maar ook ideeën heeft over sociale samenhang in wijken. Om traditionele ‘waardendragers’ als politieagenten, leraren en verpleegkundigen, die zichzelf steeds opnieuw zullen moeten uitvinden, omdat ze niet meer kunnen leunen op een vanzelfsprekende autoriteit. Socioloog Richard Sennett zegt  terecht: vaardigheden zijn geen trucje. 21st century skills leveren geen recept op van een flexibele, overal inzetbare mens. 

De manier waarop mensen generieke vaardigheden maatschappelijk inzetten, is altijd verbonden met hun persoonlijkheid en houding. En ingebed in de context en ‘mores’ van een beroepspraktijk. Responsief met wat de omgeving of de situatie vraagt. En verbonden met iemands opvatting over ‘goed’ werk.  Denk bijvoorbeeld aan de kunstenares die samen met wetenschappers en medici een stukje huid ontwikkelt op basis van de spinnenzijde, wat een goede drager blijkt te zijn om nieuwe huid op te laten groeien na brandwonden.

 

The Transcendent Child

Er zijn vele manieren waarop men vorm kan geven aan de verbinding tussen kennis en maatschappelijke verbondenheid. Maar niemand kan dat alleen. Samenwerking is cruciaal, en daarom is dat zo’n belangrijk onderdeel van burgerschap. En niemand kan het ‘out of the blue’.  En daarom zijn rolmodellen onmisbaar. Zij kunnen jongeren die van huis uit minder bagage meekrijgen, inspireren en figuurlijk aan de hand nemen. En laten zien hoeveel er mogelijk is als je zelf ook kansen pakt. Lilian Rubin heeft in een studie The Transcendent Child laten zien waarom sommige kinderen wel en anderen niet hun sociale klasse ontstijgen. Volgens Rubin is de betekenisvolle buitenstaander daarbij cruciaal. Dat kan een leraar, maar ook een sportcoach of buurvrouw zijn die mogelijkheden in een kind ziet en stimuleert die te ontwikkelen. Rolmodellen kunnen inspireren om dromen na te leven. En laten zien hoeveel er mogelijk is als je zelf ook kansen pakt. Ik vind het geweldig dat zoveel professionals en ondernemers in heel Nederland betrokken zijn bij buitenschoolse en naschoolse initiatieven als de Weekendschool, Jinc, de Academie van de Stad en Studio-Moio. Daar ontmoeten jongeren hun helden en heldinnen, hun voorbeelden en doen ze inspiratie op voor mogelijkheden die ze eerder niet kenden.

Maar ook jongeren met een hele andere achtergrond kunnen, juist door hun eigen ervaringen, anderen inspireren en helpen uit de bestaande kaders te stappen. Als we bijvoorbeeld  onderwijs voor vluchtelingen organiseren, bieden we niet alleen hèn mogelijkheden, maar zij bieden dat ook de andere studenten. Ze houden hen een spiegel voor en leren hun met andere ogen naar hun eigen werkelijkheid kijken. 

Ik vertelde over de vluchtelingenstudenten die ik als rector op de Hogeschool van Amsterdam ontmoette. Wat mij persoonlijk raakte, was niet alleen hun enorme motivatie en doorzettingsvermogen, maar ook wat het met de reguliere studenten deed om de wereld van vluchtelingen beter te leren kennen. Ze zagen dat je wat betreft achtergrond in alles kan verschillen, maar toch veel van elkaar kan leren; ze leerden hoeveel moed er nodig was om een eigen weg te kiezen en dat vrijheid nooit vanzelfsprekend is; en ze leerden ook dat iemand van hun eigen leeftijd die alles had verloren, toch de discipline kon opbrengen om een week lang te leren voor een tentamen.

 

Spinoza

Dit soort verhalen was voor hen soms heel confronterend. Het bracht een wereld die ze niet goed kenden ineens dichtbij. Het dwong ze uit hun comfort zone te komen– een wezenlijk aspect van Bildung.  In mijn ogen zijn zulke ervaringen essentieel om je te leren verplaatsen in het verhaal van een ander. Het bracht de internationale wereld toen in ieder geval  letterlijk tot achter de voordeur van de hogeschool. De laureaat van vandaag, Mardjan Seighali,  brengt die wereld met zich mee, en kan anderen inspireren. Het werk van Mardjan en van het UAF past in een traditie. Een traditie waarin onderwijsinstellingen niet alleen broedplaatsen zijn, maar ook vluchthavens  voor kenniswerkers, kunstenaars, professionals en intellectuelen. Voor mensen die vanwege hun kritische houding, creativiteit of autonome ideeën - zaken die we bij ónze studenten juist zo stimuleren - een dictatuur of land in oorlog vaak als eersten moeten ontvluchten. Al  eeuwenlang nemen landen en onderwijsinstellingen die wél vrij zijn vluchtelingen en migranten op, van wie velen de samenleving verrijkten. En stel U voor wat het zou betekenen als dat niet meer gebeurt……

De joodse familie van één van de grootste filosofen die Nederland ooit gekend heeft -  Spinoza - vluchtte in de zestiende eeuw  uit Portugal naar hier. 

Schrijver Kader Abdolah - vijftien boeken op zijn naam in ongekend rijk Nederlands - vluchtte uit Iran voor de ayatollahs.

Danseres Michaela DePrince werd uit Sierra Leone geadopteerd door Amerikaanse ouders en is nu topdanser bij ons Nationale Ballet. 

Tigranne Hakobjan vluchtte op haar elfde met haar moeder uit Armenië naar Nederland en studeert nu commerciële economie.

Aram Hasan belandde vijftien jaar geleden als Syrische vluchteling in Nederland, maakte dankzij het UAF zijn studie geneeskunde af en behandelt nu als psychiater getraumatiseerde vluchtelingen.

En hoewel Amino Ali Obead uit Somalië moest wennen aan Nederland, leerde ze de taal en werkt nu als apothekersassistent. Zodat ze kan zorgen voor een betere toekomst voor haarzelf en haar kinderen.

Ja, zelfs Marten en Oopjen, U weet wel die beroemde schilderijen van Rembrandt die vier jaar geleden door de Nederlandse en Franse regering in gezamenlijkheid zijn aangekocht, waren vluchtelingen. Uit Antwerpen naar de Hollandse republiek in hun geval. 

 

Comenius

En… er is nog een ander voorbeeld….. Niet lang voor de al genoemde Spinoza, kwam Comenius aan in Nederland als vluchteling.  

Nadat in 1618 een protestantse revolte in Praag mislukte, trokken de katholieke Habsburgers de touwen strakker aan. Comenius, die sympathiseerde met de protesterende protestantse edelen, moest onderduiken en nadat het protestantisme uiteindelijk verboden en strafbaar werd gesteld, ontvluchtte hij in 1628 zijn vaderland naar Polen. 

De tragiek van zijn leven was dat hij na de vredesregelingen van 1648, toen de Tsjechische landen onder invloed bleven van de katholiek Habsburgers, nooit heeft kunnen terugkeren. In 1656, opnieuw na oorlogshandelingen dit keer in Polen dakloos geworden, kreeg hij de uitnodiging van Laurens de Geer om zich in Amsterdam te vestigen, hetgeen hij ook deed. Het Amsterdam van zijn tijd herbergde vele religieuze en politieke vluchtelingen die de stad en de cultuur met hun ideeën en aanwezigheid hebben verrijkt.

Gelukkig  zijn er nieuwe generaties die helpen om dat besef levend te houden. En een van hen is de laureaat van vandaag, Mardjan Seighali. Zij ontvluchtte Iran en betaalde daarvoor een hoge prijs, door haar familie in Iran achter te moeten laten. Maar met een enorme wilskracht  nam ze de regie terug en ontwikkelde zich tot leider en verbinder, tot actieve en betrokken burger- en tot directeur van het UAF.

Mardjan en al die andere mensen kwamen niet alleen iets halen, maar ook iets brengen. Zij hebben iets toegevoegd aan onze samenleving en deze verrijkt. Een ander perspectief, andere vaardigheden, andere netwerken. Schoonheid. Moed. Uitvindingen en ideeën. Stel je voor dat de deur voor hen gesloten was gebleven.

Dat dienen we te koesteren. Laat onderwijs niet alleen het domein zijn waar je kennis opdoet, maar laat het, in de geest van Comenius, ook de broedplaats zijn voor burgerschap en samenleven; vluchthavens voor andersdenkenden en verdrevenen.

 

Comeniusbeurs

Maar hoe doen we dat? Dit zijn immers geen abstracte – zo U wilt verlichte - idealen, maar ideeën die concreet invulling moeten krijgen. Daarvoor zijn leraren onontbeerlijk. Zij zijn het die burgerschap en binding kunnen stimuleren in het onderwijs. En toeval of niet, laat ik daarvoor nu in mijn vorige functie als minister van onderwijs een beurs, de Comeniusbeurs  geïntroduceerd hebben. De huidige docenten leiden de waardendragers van de toekomst op. De studenten van nu vormen de generatie die deze samenleving over niet al te lang mede gaat dragen, beïnvloeden en bij elkaar houden. Studenten van nu zullen als leiders van de toekomst complexe situaties tegenkomen waar meerdere waarheden mogelijk zijn.

Docenten van nu bereiden hun leerlingen en studenten daarop voor. Dat vraagt veel van hen aan bagage. Maar bagage alleen is niet genoeg. Verandering is een constante in het onderwijs. Dat betekent dat de docenten ook vernieuwers moeten kunnen zijn. En uitvinders. Dat ze de ruimte moeten hebben om nieuwsgierig, betrokken, creatief en onderzoekend te zijn. Samen met  collega’s én studenten. Ik zag Comenius daarbij als belangrijke inspiratiebron. Hij was in de zeventiende eeuw een vernieuwer. Nieuw was dat hij disciplines bij elkaar wilde brengen en studenten de samenhang tussen dingen wilde laten zien. Hij was een voorstander van een doorlopende leerlijn. Hij geloofde in een leven lang leren. En wat in zijn tijd hypermodern was, was dat hij plaatjes, kaarten en andere visuele hulpmiddelen gebruikte. Omdat hij geloofde dat jongeren niet leren van woorden alleen, maar van levensechte voorbeelden. In zijn geest, wilde ik met de Comeniusbeurzen 21ste eeuwse docenten en onderwijsleiders de ruimte geven om hun werk te vernieuwen en te verbeteren. De docenten vormen samen een Comenius Community: een gemeenschap van inspirerende docenten die van elkaar leren en aan vernieuwing , vooruitgang en binding kunnen werken, een Community van  docenten die uitvinder, vernieuwer en verbeteraar zijn. 

Comenius was pedagoog, maar ook hervormer, theoloog en filosoof. Zijn boodschap ging veel verder dan het onderwijs. We kunnen het onderwijs een mini-samenleving noemen waar alle thema’s uit de samenleving terug komen – en wie dat niet al wist, zal dat zeker nu na het succes van de Luizenmoeder weten – maar alle thema’s die Comenius benoemde voor het onderwijs, gelden ook voor alle andere sociale gemeenschappen, en zijn in feite universeel. 

 

Einstein

Het creëren van kansen voor iedereen, de mogelijkheid krijgen jezelf te ontwikkelen wat je achtergrond ook is, en te leren vreedzaam samen te leven ook waar verschil van opvattingen bestaat is essentieel.

Dat is niet altijd makkelijk, maar wel noodzakelijk. In de toekomst hoeven we niet allemaal hetzelfde te vinden, maar dienen we elkaar wél te respecteren, zouden we nieuwsgierig naar de wereld van anderen moeten zijn, en moeten we beseffen dat niemand Dé Waarheid in pacht heeft. We hebben broedplaatsen nodig waarin essentiële waarden als gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit en uniciteit besproken en ontleed worden, gewogen en bediscussieerd worden.

Laat ik daarom ,eindigen met een van werelds meest beroemde vluchtelingen,    misschien wel de bekendste ‘kennisvluchteling’: Albert Einstein.  In oktober 1933, tegen de achtergrond van het opkomend nazisme en slechts een paar dagen voor zijn vertrek naar Amerika, sprak hij in Londen een volle Royal Albert Hall toe. En zei toen:

‘If we want to resist the powers which threaten to suppress intellectual and individual freedom, we must keep clearly before us what is at stake, and what we owe to that freedom which our ancestors have won for us after hard struggles.

Without such freedom there would have been no Shakespeare, no Goethe, no Newton, no Faraday, no Pasteur and no Lister. 

There would be no comfortable houses for the mass of people, no railway, no wireless, no protection against epidemics, no cheap books, no culture and no enjoyment of art at all.

It is only men who are free, who create the inventions and intellectual works which to us moderns make life worth while.’

De geschiedenis bewijst hoe waar de woorden van Einstein zijn. Laten we kennis koesteren, de vrijheid verdedigen, en bescherming bieden aan degenen die bedreigd worden. Zo ontstaan nieuwe broedplaatsen van kennis en weten. En ja, soms, volgt daaruit een inzicht dat de wereld op z’n kop zet, zoals de relativiteitstheorie van Einstein. Maar vaker ontstaan er patronen van samenwerking, van betrokkenheid; broedplaatsen waarin nieuwe vormen van samenleven – van vrijheid en solidariteit – ontwikkeld worden. De laureaat is daarvan een perfect voorbeeld. In de geest van Comenius.

Laten we dat koesteren, onderhouden, en waar nodig vernieuwen. Broedplaatsen van burgerschap doen zich overal voor; in het onderwijs, maatschappelijke organisaties, werk, politiek en gewoon in de contacten om ons heen. Daarom eindig ik graag met een opdracht aan U en mijzelf; koester, en organiseer die broedplaatsen, klein of groot, breed of smal, lokaal of internationaal. Zonder die uitwisseling van kennis en angsten, van ideeën en verlangens, en van ervaringen en hoop blijven we gevangen in ons eigen gelijk. En daarvan zien we genoeg vandaag de dag. Meer dan ooit hebben we behoeften aan broedplaatsen van burgerschap. Broedplaatsen die geografische grenzen overschrijden, maar net zo goed filosofische en sociologische  grenzen, evenals  natuurkundige wetmatigheden. Om het grenzeloze, en het ondenkbare denkbaar te maken. 

Om te blijven verbinden wat ons bindt; ons mens zijn.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent