Vrijheid van onderwijs: niet afschaffen, maar inperken

Tekst Carel Verhoef
Gepubliceerd op 09-04-2019
Carel Verhoef - De situatie op het Amsterdamse Haga Lyceum is een goede reden om de vrijheid van onderwijs (artikel 23 van de grondwet) opnieuw ter discussie te stellen.

Al decennia lang bestaan er grote ergernissen over het functioneren van de mogelijkheid om op basis van een godsdienstige overtuiging een school te stichten. Ondanks dat al sinds de grondwet van 1798 kerk en staat gescheiden behoren te zijn, bestaan er in ons land door de staat gefinancierde rooms-katholieke, protestants-christelijke, reformatorische, evangelische, interconfessionele, gereformeerd vrijgemaakte, joodse, hindoeïstische,  orthodox en liberaal islamitische en ‘vermeende’ Gülenscholen en scholen voor rozenkruisers, transcendente meditatie, Baghwan aanhangers en hernhutters. Binnenkort mogelijk aangevuld met scholen voor boeddhisten en koptische christenen.
Afgezien van deze enorme en nog steeds toenemende segregatie, bepaalt de vrijheid van onderwijs ook dat de staat zich niet mag bemoeien met de inhoud van het onderwijs. Daardoor kan de leerstof betreffende onderwerpen als evolutie, ouderdom van de aarde, euthanasie, abortus, homoseksualiteit, enzovoort worden aangepast aan de godsdienstig-maatschappelijke opvattingen van de religieuze groep waar de school van uitgaat. Zulks in strijd met lid 5 en 6 van artikel 23 van de grondwet, waar de eis van ‘deugdelijk’ onderwijs wordt gesteld. Deugdelijk onderwijs gaat uit van wetenschappelijk gefundeerde leerstof en niet van religieuze vooronderstellingen.

Bovendien wordt zo de al decennia geleden achterhaalde maatschappelijke verzuiling, op het gebied van het onderwijs in stand gehouden.

 

De school is de enige plaats waar alle kinderen, ongeacht hun godsdienstige, levensbeschouwelijke, culturele of sociaaleconomische achtergrond, vanaf de voorschool bij elkaar gebracht kunnen worden.

 

De belangrijkste reden om de vrijheid van onderwijs ter discussie te stellen, is de versplintering van onze samenleving. In onze grote en middelgrote steden groeien honderden jongeren op die zich tegen onze westerse maatschappij verzetten en die zich geen Nederlander voelen. De school is de enige plaats waar alle kinderen, ongeacht hun godsdienstige, levensbeschouwelijke, culturele of sociaaleconomische achtergrond, vanaf de voorschool bij elkaar gebracht kunnen worden. Waar zij kinderen met een andere godsdienstige, levensbeschouwelijke, culturele en sociaaleconomische  achtergrond leren kennen, respecteren en waarderen.  Aan de hand van vakken als levensbeschouwing en burgerschapsvorming wordt hen kennis van godsdiensten en levensbeschouwingen bijgebracht en worden hen de waarden en normen van onze westerse beschaving en de grondslagen van onze parlementaire democratie aangeleerd. Integratie begint bij het onderwijs.

Langs deze weg bevordert een dergelijk onderwijsbestel niet alleen de sociale cohesie, maar zorgt het ook voor een verkleining van de kloof tussen kansarme en kansrijke leerlingen.

 

Het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs op godsdienstige grondslag zouden moeten worden samengevoegd tot de gemengde school voor alle gezindten.

 

In mijn boek Inperking vrijheid van onderwijs stel ik voor om artikel 23 zodanig in te perken dat het niet langer mogelijk is om scholen op te richten en te onderhouden op grond van een godsdienstige overtuiging. Het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs op godsdienstige grondslag zouden moeten worden samengevoegd tot de gemengde school voor alle gezindten. Bijzonder onderwijs zou beperkt moeten worden tot scholen die van een degelijk wetenschappelijk onderbouwd pedagogisch/didactisch concept uitgaan, zoals bijvoorbeeld Montessori, Dalton, Jenaplan en de Vrije scholen. Ook voor deze scholen zou een acceptatieplicht moeten gelden.

Een dergelijke inperking van de vrijheid van onderwijs kan hoogstwaarschijnlijk zonder een grondwetsherziening worden doorgevoerd, omdat de tekst van artikel 23 niet gewijzigd behoeft te worden. Wellicht is hier een toelichting met een definiëring van de in artikel 23 gebezigde begrippen (‘openbaar’, ‘bijzonder’, ‘richting’ en ‘deugdelijk onderwijs’) voldoende.

Inperking van de vrijheid van onderwijs in bovenbedoelde zin verlost ons tevens van twee andere uitwassen van artikel 23: het almaar uitdijende thuisonderwijs en de vervoersvergoeding, waar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten al jarenlang tegen protesteert.

Om dit alles te bereiken is een andere manier van denken nodig: niet langer het centraal stellen van de wensen van geloofsgemeenschappen, maar uitgaan van de eisen van onze samenleving.

 

Deze column verscheen eerder hier in Trouw. Carel Verhoef is voormalig geschiedenisdocent aan het Marnix College in Ede en auteur van “Inperking vrijheid van onderwijs. De maatschappelijke noodzaak tot herziening van artikel 23 van de grondwet”, Soesterberg, 2015.

Verder lezen

1 Impasse rond het Cornelius Haga Lyceum

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent