Nieuws

Rechtszaak tegen de overheid?

Tekst Redactie
Gepubliceerd op 25-01-2024 Gewijzigd op 25-01-2024
Beeld Shutterstock
Volgens de grondwet is het (openbaar) onderwijs een ‘voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering’ (artikel 23 en 194). Met andere woorden: het is haar verantwoordelijkheid. Op 5 december 2023 verschenen de nieuwste PISA-resultaten. Zij lieten zien dat de leesprestaties van Nederlandse leerlingen nog steeds dalen. Waar PISA 2018 een kwart van de 15-jarigen functioneel ongeletterd noemde, spreekt PISA 2022 van een derde. Wordt het geen tijd dat het onderwijs of de samenleving de overheid aanspreekt? Waar blijft ‘De Onderwijszaak tegen de overheid’ (à la Urgenda)? Didactief vroeg onder andere een grondwetspecialist, een toetsdeskundige, een bestuurskundige, een toezichtsexpert en een onderwijseconoom hoe de overheid het tij kan keren.

PISA-lek


We weten ondertussen wel waar het aan schort. Leerlingen hebben moeite met diep lezen, kritisch lezen en verbanden leggen, met de complexe vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Hetzelfde lijkt in mindere mate te gelden voor rekenen en wiskunde. Complexe rekenoperaties vereisen denk- en redeneerwerk en daar worden leerlingen domweg minder in getraind. Leraren bereiden hun klassen voor op toetsen en examens die misschien psychometrisch fantastisch in elkaar zitten, maar waar onderwijsinhoudelijk nog wel het een en ander op valt af te dingen. Met meerkeuzetoetsen kun je bijvoorbeeld geen diep lezen of complexe rekenvaardigheden meten. En dan blijken scholen die goed leesonderwijs geven op basis van de toetsresultaten zomaar door het ijs te kunnen zakken. De toetsen zijn onvoldoende in lijn met het (benodigde) curriculum. Et voilà, het PISA-lek is boven. We kunnen naar leraren wijzen, naar het lerarentekort (dat speelt zeker een rol) en naar de lerarenopleidingen. Maar is het geen taak van de overheid om de handschoen op te pakken?

Jeroen Dera, universitair docent Nederlandse Letterkunde en onderzoeker literatuuronderwijs vo, Radboud Universiteit:


Verplicht schoolbrede leesuren

 

‘Misschien zeg ik het nu al te zwart-wit, maar laat ik de kwestie op scherp stellen: een kentering van de neergaande spiraal rondom leesvaardigheid is niet mogelijk zonder een fundamenteel andere opstelling van de overheid. De afgelopen decennia hebben kabinetten op neoliberale koers gevaren, met een desastreus afbraakbeleid als gevolg. Als je “markt” en “individuele verantwoordelijkheid” zelfs in de onderwijssector centraal stelt, is het geen wonder dat cultuur en concentratie nog nauwelijks een overlevingskans hebben. Als scholen noodgedwongen worden gerund als bedrijven die met elkaar in concurrentie zijn om hun leerlingenaantal, hoef je niet verbaasd staan te kijken dat rijkgevulde mediatheken het afleggen tegen een laptop voor elke leerling. En als de bijlesindustrie ervoor zorgt dat kinderen hun toetsen uiteindelijk toch wel halen, zonder dat ze de stof daadwerkelijk diep beheersen, is het niet verwonderlijk dat een groot deel van de studenten in het hoger onderwijs een gebrek aan lees- en studievaardigheden heeft.

‘Overheid moet breken
met neoliberaal
afbraakbeleid’

Als de overheid iets moet doen, dan is het dus wel: breken met neoliberaal afbraakbeleid. Aangezien ik vrees dat dit, zeker na de laatste verkiezingen, alleen mogelijk is in een utopie, zou de overheid op z’n minst de volgende concrete maatregelen kunnen nemen: verplichten van een ruime leeslijst jeugdliteratuur op de pabo; investeren in persoonlijke boekenpakketten voor alle leerlingen op de basisschool (ook meteen een impuls voor het boekenvak); investeren in een landelijke overheidscampagne “Nederland heeft lezers nodig!”; verbieden van lesmethodes voor leesvaardigheid die louter digitaal werken; verbieden van recreatief gebruik van mobiele telefoons in alle vormen van onderwijs; verplichten van schoolbrede leesuren in alle vormen van basis- en voortgezet onderwijs; investeren in leesspecialisten in alle vormen van basis- en voortgezet onderwijs; gratis maken van talenopleidingen als tweede opleiding; investeren in de zichtbaarheid van boeken in de publieke ruimte; en hogere eisen stellen voor leesvaardigheid op alle niveaus. Deze lijst is niet uitputtend – maar op z’n minst een begin.’

 

 

Paul Zoontjens, grondwetexpert:
 

Vernieuw de grondwet

 

‘De grondwet verhindert niet dat de overheid zich intensief bemoeit met de inhoud van het onderwijs, met het curriculum, of met de eisen die aan lessen worden gesteld. De autonomie van leraren wordt niet beschermd in de grondwet, dus een overheid die eist: “Elke maandag start elke school om 9.00 uur met twee uur rekenonderwijs” handelt niet in strijd met de grondwet. De vraag is alleen: is het effectief om zo diep in te grijpen? Beter onderwijs bereik je niet door heel dirigistisch op te treden, daarmee versmal je vooral het kwaliteitsbegrip. Maar het mag dus wel.

Een rechtszaak tegen de overheid om beter onderwijs af te dwingen is mogelijk, maar de Urgenda-zaak was wel simpeler: er lag een norm waar de overheid aan moest voldoen. In de Nederlandse onderwijswetten staat geen duidelijke norm. Logisch ook, want leraren hebben ruimte in de klas nodig. Bovendien vatten we in Nederland onderwijskwaliteit breed op, we vinden niet alleen rekenen en taal, maar ook burgerschap en vorming belangrijk. Doordat we zoveel eisen aan het onderwijs stellen, is er geen consensus over wat goede kwaliteit is.

‘De grondwet
heeft zichzelf
overleefd’

Ik kan me een aanklacht indenken tegen de overheid die haar plicht verzaakt om een voldoende niveau van rekenen en taal in het onderwijs te bieden. Je kunt nu daardoor zeker niet van deugdelijk onderwijs spreken, terwijl die plicht wel volgt uit de grondwet. Het bewijs dat het onderwijs ondermaats is, vinden we in die PISA-meting en de Peilmetingen.

We zouden ook bij wet striktere eisen aan de leeruitkomsten kunnen stellen. Daar hoeft de grondwet niet voor te worden gewijzigd. Maar dat betekent dat de inspectie strikter moet controleren en dat er meer getoetst moet worden om te weten of leerlingen op de goede weg zijn. Dat kan leiden tot boze ouders bij de schoolpoort.

Daarbij komt: de black box van de psychometrie is lastig. Als wetenschappers elkaar al in de haren vliegen over wat de juiste toets is, is het onverstandig als de overheid zich daarmee bemoeit.

We kunnen ons ook afvragen: moeten we alleen naar de overheid kijken? Als ouders betere onderwijsresultaten willen, zullen ze zelf ook aan de bak moeten. Momenteel staat er niets over plichten en rechten van ouders opgetekend, of van leerlingen. Dat is dus eigenlijk niet in balans. Misschien moeten we toe naar een nieuw sociaal contract.

De grondwet heeft zichzelf sowieso overleefd. Artikel 23 gaat uit van het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Maar er zijn geen openbare scholen meer in het funderend onderwijs, ze zijn allemaal in stichtingen opgegaan. Feitelijk zijn alle scholen daarmee bijzonder en de grondwet blijft daarbij achter. Om dat te veranderen is een twee derde meerderheid van het parlement nodig en dat vergt een historisch moment zoals in 1917. Toen stond de wereld in brand en werd alles vloeibaar. Zover is het nu nog niet. We zouden wel in wetten kunnen voorschrijven dat er afspraken worden gemaakt met ouders over naleving van schoolregels, en over plichten van leerlingen. Ook met de curriculumherziening kan de overheid meer sturen door bijvoorbeeld strakke termijnen op te leggen, waarbinnen het geregeld moet zijn. Het parlement kan dan besluiten: het veld heeft inspraak tot deze deadline en dan hakken we de knoop door.’

 

Edith Hooge, voorzitter Onderwijsraad en hoogleraar Onderwijsbestuur bij TIAS, Tilburg University:


Stel glasheldere eisen aan taal- en rekenniveaus

 

Helaas zijn onze adviezen ‘Lees!’ uit 2019 en ‘Taal en rekenen in het vizier’ uit 2022 sinds de nieuwe resultaten van het PISA-onderzoek relevanter dan ooit. Want de trend van sterk dalende onderwijsresultaten zet door: opnieuw blijken Nederlandse 15-jarigen steeds minder goed te kunnen lezen, met als alarmerende bevinding dat maar liefst eenderde van hen het risico loopt om het onderwijs als functioneel analfabeet te verlaten. Ook de prestaties in de vakken wiskunde en natuurwetenschappen dalen aanhoudend.

Wat moet er gebeuren om het tij te keren? Met het advies ‘Lees!’ roepen de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur op tot een leesoffensief om jongeren vaker, met meer plezier en beter te laten lezen. We werken uit hoe bibliotheken, scholen en ouders de handen ineen kunnen slaan om lezen tot iets vanzelfsprekends te maken. Bijvoorbeeld door te zorgen dat kinderen en jongeren veel boeken en verhalen om zich heen hebben en worden gestimuleerd om deze te lezen, door op iedere school en mbo-opleiding in een uitnodigende bibliotheek te voorzien, en doordat leraren, leesspecialisten, ouders en andere volwassenen jongeren stimuleren en ondersteunen om te lezen, én zelf (voor)lezen.

‘Maak lezen voor
iedereen tot iets
vanzelfsprekends’

In ons advies ‘Taal en rekenen in het vizier’ constateert de Onderwijsraad dat het onderwijs in taal- en rekenen/wiskunde in de klas op verschillende vlakken tekortkomingen kent, zoals ondeugdelijk (gebruik van) lesmateriaal, oppervlakkige kennisverwerving, starre niveaugroepen, onvoldoende instructie, korte middelmatige schoolboekteksten, verkaveling in losse onderdelen van het schoolvak Nederlands, inadequate toetsing, enzovoort. Hierachter gaat veel schuil: er blijkt sprake van veelkoppige onderling samenhangende problemen die niet eenvoudigweg in korte tijd kunnen worden opgelost.

Daarom is een integrale en aanhoudende focus op taal en rekenen/wiskunde binnen de hele school of opleiding nodig, zodat het onderwijs in taal en rekenen/wiskunde niet alleen goed wordt, maar vooral goed blijft voor alle generaties leerlingen en studenten. De raad adviseert om taal- en reken/wiskundeonderwijs te verankeren in elk vak en leer- en beroepsvormingsgebied, en het een zaak van alle leraren en docenten te laten zijn, ongeacht in welk vak of beroep zij lesgeven. Ook benadrukt de raad het belang van goed gekwalificeerde leraren (die ook zelf taal en rekenen/wiskunde uitstekend beheersen!), continue professionalisering en het gebruik van wetenschappelijke kennis.

De groeiende sociale ongelijkheid die de PISA-resultaten laten zien is zorgwekkend: de kloof tussen de prestaties van leerlingen en studenten met de laagste en de hoogste sociaaleconomische status is de afgelopen jaren groter geworden in Nederland. De onderwijsprestaties van leerlingen in alle leerwegen van het vmbo zijn harder achteruit gaan dan die van leerlingen op het havo of het vwo. Dit geldt ook voor de prestaties van sociaaleconomisch kwetsbare leerlingen, terwijl leerlingen met de hoogste sociaaleconomische status juist aanmerkelijk beter presteren dan andere leerlingen. Dit is extra onrustbarend als ik denk aan wat we recent in de verkenning ‘Schaarste schuurt’ hebben geconstateerd, namelijk dat het aanhoudende lerarentekort in Nederland als een katalysator van kansenongelijkheid en sociale ongelijkheid werkt. Dat komt omdat de lerarentekorten het grootst zijn op scholen voor vmbo-bk, en op scholen en opleidingen in de grote steden met relatief veel sociaaleconomisch kwetsbare leerlingen en studenten. Als niets wordt ondernomen om de ongelijke verdeling van het lerarentekort te dempen, om het lezen juist in het vmbo en onder sociaalkwetsbare leerlingen te bevorderen en hun taal- en rekenen/wiskundeonderwijs flink te verbeteren, dan vrees ik dat deze kloof alleen maar groter wordt.

Wat heeft de rijksoverheid specifiek te doen? In 2019 adviseerden we om samenhangend leesbeleid te voeren en meer geld te investeren in bibliotheken. Van het laatste heeft de overheid de afgelopen jaren werk gemaakt.  En vorig jaar gaf de Onderwijsraad het advies aan de overheid om glashelder te zijn via duidelijke wet- en regelgeving over welke taal- en rekenniveaus moeten worden bereikt met leerlingen en studenten, vanaf de voor- en vroegschoolse educatie (vve) tot aan het hoger onderwijs.

Omdat de overheid over weinig informatie blijkt te beschikken over wat er in het Nederlandse onderwijs precies wordt bereikt met jongeren op het gebied van lezen, taal, rekenen en wiskunde, adviseren wij de overheid ook om meer en beter te peilen hoe leerlingen ervoor staan bij belangrijke doorstroommomenten in het funderend en het vervolgonderwijs. Want zolang hiervan een landelijk beeld ontbreekt, blijven de nu door PISA blootgelegde trends van gestaag dalende onderwijsprestaties en een groeiende kloof in prestaties langs sociaaleconomische lijn onzichtbaar, en kan de overheid haar verantwoordelijkheid voor goed onderwijs niet nemen.

Om het tij echt te keren, is consistent onderwijsbeleid voor de lange termijn nodig. Ik zie dat er in Nederland tot nu toe onvoldoende sprake is van continue aandacht voor de onderwijsprestaties die het onderwijs met leerlingen en studenten weet te bereiken. Elke vijf tot tien jaar krijgt het onderwijs in taal en rekenen/wiskunde een impuls, waarna de aandacht weer verslapt. Het is primair aan de overheid om deze pendulebeweging te doorbreken en te zorgen voor aanhoudende focus op het voorzien in kwalitatief hoogwaardig onderwijs aan alle leerlingen en studenten.

 

Gerdineke van Silfhout, curriculumexpert bij SLO en programmamanager Actualisatie examenprogramma’s bovenbouw vo:
 

Zorg voor betere toetsen

 

‘Afstemming tussen curriculum, onderwijs en toetsing is cruciaal. Dat wordt ook wel constructive alignment genoemd. Ik laat dit altijd graag zien aan de hand van het curriculair spinnenweb. De kern (visie) en negen draden (waaronder leerdoelen, leerinhouden, leeractiviteiten en toetsing) verwijzen naar tien onderdelen van het curriculum. Daarbij vormt de visie, dus de vraag “Waartoe leren leerlingen?” de centrale en verbindende schakel en idealiter zijn de draden met de visie én met elkaar verbonden. De metafoor van het spinnenweb onderstreept het kwetsbare karakter van een curriculum: draden van een spinnenweb zijn zeker wat flexibel, maar ze dreigen toch te scheuren als er te hard en eenzijdig aan één of enkele draden getrokken wordt. En mijns inziens is dat op dit moment in de afstemming tussen curriculum en (centrale) toetsing het geval!

Kijken we naar het construct “leesvaardigheid” van de PISA-toets, dan wordt er onderscheid gemaakt tussen drie begripsprocessen om recht te doen aan de complexiteit van leesbegrip (Gubbels, 2020). Het gaat om 1) informatie opzoeken, 2) begrijpen en 3) evalueren en reflecteren. En die derde bestaat weer uit drie onderdelen: a) beoordelen van kwaliteit en geloofwaardigheid, b) reflecteren op inhoud en vorm en c) herkennen van en omgaan met conflicterende informatie. Evalueren en reflecteren maakt maar liefst een kwart uit van de opgaven in de PISA-toets. Daar komt nog bij dat de toets zowel gesloten als open taken heeft. Én dat PISA een deel van de opgaven vanuit scenario’s vormgeeft, waarbij het doel niet is om vragen te maken bij willekeurige, losse teksten zoals wel het geval is in bijvoorbeeld de doorstroomtoets. Leerlingen lezen bij PISA vanuit een bepaald doel een verzameling thematisch (!) gerelateerde teksten om vervolgens één of meerdere taken uit te voeren die vragen om “diep lezen”. Ze moeten bijvoorbeeld enkele traditionele begripsvragen beantwoorden maar ook reageren op een vraag of een korte schrijftaak uitvoeren, zoals zoekresultaten op internet evalueren of informatie uit verschillende teksten vergelijken. De verzameling teksten kan bestaan uit literatuur, schoolteksten, blogs, mails, websites, beleidsdocumenten, enzovoort, aldus het PISA-raamwerk. Voor mij maakt PISA zo keuzes die het construct “lezen” beter benaderen dan hoe de doorstroomtoets dat doet. Lezen wordt daarin immers gemeten met meerkeuzevragen waarbij het onderdeel “evalueren en reflecteren” niet verplicht is, aldus de Toetswijzer.

‘Het curriculum is
zo sterk als de
zwakste schakel’

De metafoor van het spinnenweb laat zien dat het curriculum zo sterk is als de zwakste schakel: wanneer er te hard en eenzijdig aan draden getrokken wordt, scheurt het spinnenweb en komt een curriculumvernieuwing of -ontwerp niet uit de verf. Dat geldt zeker voor centrale toetsing, wanneer er voor leerlingen, leraren en scholen veel van afhangt. Is het lek daarmee boven water? Nee, er zijn nog acht draden, het draait om een goede balans vanuit een stevige visie op onderwijs: waartoe leren leerlingen? Wat dat betreft boorde de oratie van Louise Elffers uit 2023 een belangrijk punt aan: “Het is de grondwettelijke taak van de overheid om te voorzien in hoogwaardig, kwalitatief, doelwaardig onderwijs aan alle leerlingen. Dat is een opdracht aan het systeem, en het systeem zijn we zelf.”

Zeker als het gaat om centrale, high-stakes-toetsing vraagt dat niet om een Urgenda-rechtszaak tegen de overheid, maar wel om belangrijke keuzes voor centrale toetsing afgestemd op curriculum en onderwijs dóór de overheid.’

 

Sietske Waslander, onderwijssocioloog:

 

Geef leraren meer tijd

 

‘Niet alle heil komt uit Den Haag. En niet alles wat uit Den Haag komt, is heilzaam voor het onderwijs. Laat de PISA-scores geen aanleiding zijn voor een soort PISA-paniek, die ertoe leidt dat een dubieus doel nog dubieuzere middelen heiligt. Alleen al iets betitelen als “crisis” heeft vaak desastreuze gevolgen. Daarmee is niet gezegd dat er niets aan de hand is. Leerlingen die voor hun ontwikkeling het meest zijn aangewezen op leraren, krijgen het minst les van een goede leraar. Kinderen die zijn gevlucht krijgen in Nederland vaak helemaal geen onderwijs. Ondanks verdragen en afspraken en ondanks inspecties die bij herhaling de noodklok luiden. Dus ja, er is echt wel wat aan de hand. En dat geldt ook voor leesvaardigheid.

De overheid heeft zeker een verantwoordelijkheid. Maar oplossingen van overheidswege die echt gaan helpen, hebben veel tijd en een lange adem nodig. Het is de vraag of de politiek in staat is een plan voor de lange termijn te maken én vol te houden. De beleidspraktijk is er namelijk al jaren een van meer voorschriften, meer verplichtingen, meer instrumentele ad-hocmaatregelen en meer verantwoording. Meer van datzelfde gaat leraren en leerlingen niet helpen. Daarom vraag ik me steeds vaker iets anders af. De enige mensen die uiteindelijk écht iets bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van leerlingen, zijn leraren. Linksom of rechtsom: daar moeten we het allemaal van hebben. De rest is – in het beste geval – ondersteuning, of – in veel gevallen – afleiding.

‘Is het geen tijd
voor een heel
pijnlijke keuze?’

Onderwijs wordt iedere dag opnieuw gemaakt in duizenden klaslokalen door duizenden leraren. Niet in de Hoftoren in Den Haag. De vraag is: wat hebben leraren nodig zodat zij op hun beurt de ontwikkeling van leerlingen zoveel mogelijk kunnen stimuleren? Bovenaan het lijstje met antwoorden staat niet: meer beleid. Daar staat: tijd. Tijd om goede lessen voor te bereiden. Tijd om samen te werken. Tijd om zelf nog beter te worden. Tijd om niet onder de werkdruk te bezwijken. Tijd die er nu te vaak niet is, mede door het tekort aan leraren. We proberen met veel minder mensen hetzelfde te doen. Dat loopt spaak. Is het geen tijd voor een heel pijnlijke keuze? Minder lestijd die goed is ingevuld. Het zou zomaar kunnen dat het leraarschap er een stuk aantrekkelijker van wordt.’ 

 

Elizabeth Langeveld, zelfstandig toetsdeskundige Lab11, doet promotieonderzoek naar toetsing in het vo:
 

Meer aandacht voor een hoge kwaliteit van het leerproces

 

‘We kunnen niet concluderen dat er iets mis is met ons onderwijs of onze leerlingen op basis van PISA. We kunnen hooguit zeggen dat leerlingen deze vaardigheden, via deze specifieke manier van meten in deze (vrijblijvende) context niet hebben laten zien op 15-jarige leeftijd. In plaats van een rechtszaak tegen de overheid aan te spannen of een oordeel te vellen over de kwaliteit van het onderwijs op basis van deze resultaten, zouden we, als we uit PISA al conclusies willen trekken, nauwkeurig moeten onderzoeken wat deze resultaten ons vertellen. En dat moeten we doen vanuit een veel breder perspectief op onderwijs dan het economische perspectief waarmee OESO meet en rapporteert. Dat is veel te smal en brengt ons zeker niet wat we nodig hebben.

‘Minder varen op
toetsuitkomsten,
ook in de klas’

Doordat het aan kennis over toetsen in en om het onderwijs ontbreekt, hebben we de neiging om vooral naar de uitkomsten van toetsen te kijken en niet naar de gemeten concepten en effecten. Als toetsexpert denk ik dat de overheid moet stimuleren dat we in het algemeen minder varen op toetsuitkomsten, landelijk, maar ook in de klas. Minder meten in de klas, stoppen met vroeg en voortdurend selecteren en het van jongs af aan onderscheiden van kinderen in de examenniveaus zal het leerproces en de beoogde leeruitkomsten ten goede komen. Er moet meer focus komen op de input van het onderwijs in plaats van op de output. Nationale peilingsonderzoeken verschaffen bijvoorbeeld rijkere kwalitatieve informatie over de opbrengsten van ons onderwijs dan de hoogte van examenpercentages en doorstroomrendementen. Het sturen op de kwantitatieve factoren zorgt voor ongewenste druk op het onderwijsleerproces. De eisen van het eindexamen en het doorlopend willen weten waar de leerling staat ten opzichte van dat eindexamen, hebben een negatief effect. Doorstroomcijfers en slagingspercentages oefenen zo’n druk uit dat basis- en vo-scholen al vroeg streamen en kijken: zitten leerlingen goed? Het gevolg is dat we leerlingen heel gericht op de toetsen opleiden en hen nauwelijks de kans geven om met veel tijd en aandacht actief in de klas te oefenen, samen te werken, complexe teksten te lezen en te discussiëren en schrijven over wat zij gelezen hebben. Als PISA dan ook nog eens heel anders meet dan hoe we dat in Nederland gewend zijn en inhoudelijk een andere definitie en niveau-indeling hanteert, dan wordt het lastig de uitkomsten op ons onderwijs te leggen. Met open opgaven en complexere taken, in een (digitale) context waar er voor de leerling op dat moment niets van afhangt, op een vaste leeftijd (15 jaar) waardoor de kleine steekproef leerlingen (5046) in verschillende onderwijsjaren zitten, is kort door de bocht conclusies trekken op basis van de hoogte van de uitkomsten over “het niveau” van onderwijs absoluut niet verstandig.

Dat neemt niet weg dat we, rekening houdend met deze aspecten, aandachtig kunnen kijken naar wat de meting ons wél vertelt en of we met die inhoudelijke kennis iets kunnen en willen doen voor het verbeteren van ons onderwijs. Het zou mooi zijn als de overheid stimuleert dat er meer aandacht komt voor het investeren in een hoge kwaliteit van het leerproces in de klas en de informatie uit verschillende bronnen, waaronder PISA, daarvoor zou benutten.’

 

Jaap Scheerens, emeritus hoogleraar Effectief onderwijs:

 

Voer sterke regie op kennisrijk curriculum

 

‘De PISA-toetsen meten complexe denkoperaties en redeneerwerk. Maar goed scoren op deze “competentiegerichte” toetsen vergt meer dan competentiegericht onderwijs. Juist kennisrijke teksten bevorderen de leesvaardigheid. Er is voldoende “exposure” nodig: rijke inhoud van teksten, tijd om die te lezen en stimulans om leesvaardigheid op meerdere inhoudelijke gebieden toe te passen. Engeland en Ierland laten zien dat inhoudelijk, kennisrijk onderwijs positief samenhangt met een relatief goede ontwikkeling van PISA-scores. Beide landen kennen al twintig jaar een nationaal curriculum voor numeracy en literacy. De belangrijkste kenmerken: meer nadruk op kennis, ook als basis voor competenties en metacognitieve vaardigheden, investeringen in de lerarenopleiding, gebruik van wetenschappelijke kennis en expliciete standaarden die centraal getoetst worden. Minder goed gaat het in landen met competentiegericht onderwijs, zoals Schotland en Wales, waar uitgewerkte curriculumkaders juist zijn afgeschaft. Nederland zou dus uitgewerkte curriculumkaders moeten stimuleren, met kennisgerichte leergangen, evidence-informed manieren van lesgeven en toetsen die aansluiten bij het curriculum (alignment).

‘Meer nadruk op
kennis, ook als basis
voor competenties’

We moeten kritisch kijken naar de lerarenopleiding. De overheid moet sterker de regie nemen, doelen stellen en controleren, maar wel alle stakeholders betrekken bij beleidsvoornemens zoals in Ierland. Aan de basis moeten – zoals in Engeland en Ierland – concrete programma’s staan, met toetsbare doelstellingen over primaire opbrengsten van onderwijs. De nationale programma’s in Engeland en Ierland zijn omvattend en systemisch, met als kerncomponenten het curriculum, landelijke toetsen, de lerarenopleiding en evidence-informed lesgeven. Waarom zou dat hier niet lukken? Dennis Wiersma heeft al een goed begin gemaakt.’

 

Melanie Ehren, hoogleraar Educational governance aan de Vrije Universiteit Amsterdam:
 

Investeer in goede leraren

 

‘We zien de onderwijskwaliteit al jaren dalen. Boos worden helpt niet, want: op wie dan? Dat zou een schuldige impliceren, terwijl dit probleem een gevolg is van een combinatie van het lerarentekort, de dalende status van het beroep, de kwaliteit van de lerarenopleidingen, onvoldoende kwaliteit van onderwijsmethoden, veranderende condities in de schoolomgeving, leraren die hun instructie moeten verbeteren of ouders die thuis niet lezen met hun kinderen, en corona. Er is een integrale aanpak nodig, maar dat is lastig met politici die snel willen scoren.

Bestuursgericht toezicht heeft weinig effect op onderwijskwaliteit, blijkt uit onderzoek. Meer toezicht is niet de beste manier om onderwijs te verbeteren. In het verleden is in het buitenland wel gewerkt met vakinhoudelijke experts die de kwaliteit van de instructie in specifieke vakken controleerden. Het gaat dan om inspecteurs met een achtergrond in bijvoorbeeld rekenen voor de basisschool, die weten hoe je rekenvaardigheden opbouwt, wat leerlingen moeten beheersen voordat ze door kunnen naar meer complexe rekenvaardigheden en hoe je die instructie kunt beoordelen in een klas. Maar zulk toezicht is duur, omdat je inspecteurs nodig hebt voor een specifiek vak en onderwijsfase, meerdere voor één school. Dat budget kan een overheid beter inzetten voor leraren: die moeten het uiteindelijk doen.

‘Overheid, zorg dat
er voldoende
goede leraren zijn’

Met collega's roep ik politiek, wetenschap en praktijk op om samen aan een geïntegreerde aanpak te werken in plaats van quick fixes te zoeken.

Of het aan de toetsen ligt? Álle toetsen laten dalende onderwijsprestaties zien, dat beeld is consistent. De redenering dat toetsing tot een versmald aanbod zou leiden, kun je ook omdraaien door te zeggen dat er iets mis is met de manier waarop leraren toetsen interpreteren en gebruiken in hun onderwijs. Het is een kip-eiverhaal, maar ik zou zeggen: laat je als leraar niet leiden door de toets. Het veld heeft ook de verantwoordelijkheid om tegendruk te geven en toetsen beter te interpreteren en te gebruiken. Bovendien, scholen zijn grotendeels vrij om hun eigen toetsen te kiezen, ook als het gaat om bijvoorbeeld een eindtoets: organiseer het gesprek met PO-Raad of VO-raad als je andere toetsen wilt. Een deel van de oplossing is dat we de professionaliteit van leraren en schoolleiders gebruiken om eventuele systeemfouten te signaleren en te repareren. Maar ook daarvoor ontbreekt nu de capaciteit. Dus overheid, zorg dat er voldoende goede leraren zijn.

We weten dat beter onderwijs begint bij betere instructie: investeer dus in leraren. En in hun expertise en professionaliteit. Zorg dat ze kwalitatief goede methoden gebruiken op een consistente manier, in de hele school. Daar zit vooral de oplossing.’

 

Verder lezen

Lees ons vernieuwde dossier PISA.

 

Dit artikel verscheen in Didactief, januari/februari 2024.

Verder lezen

1 De PISA-noodklok aan dovemansoren luiden?
2 Dossier: PISA
3 PISA-cijfers in Indonesië
4 PISA: om stil van te worden
5 PISA-lek is boven
6 Leestips Melanie Ehren
7 Drie vragen aan... Jaap Scheerens
8 Bestuur is geen leraar
9 Bezinnen op het ideale eindexamen Nederlands
10 Q&A Jeroen Dera: Literatuur moet je leren lezen
11 Bullshit jobs

Click here to revoke the Cookie consent