Overheid moet zich met onderwijs bemoeien

Tekst Geert ten Dam
Gepubliceerd op 12-12-2014
Geert ten Dam - Geert ten Dam nam op 10 december afscheid als voorzitter van de Onderwijsraad. Zij viel op vanwege haar continue pleidooi voor meer betrokkenheid van de leraar bij het werk van de OR. In haar afscheidsspeech pleitte ze voor minder risicomijdend gedrag van scholen: wees zelfbewust en creatief, goed onderwijs wordt gemaakt in de dagelijkse praktijk.

`Dutch don't dance: hartelijk dank voor deze prachtige preview van jullie kerstproductie. Dynamiek en beweging in een modern jasje: dat past bij de Onderwijsraad.

Veel dank ook minister Bussemaker – Jet – voor de mooie woorden. Ik heb de samenwerking met de minister én met staatssecretaris Dekker – Sander - als erg prettig ervaren. Ik ben jullie daar erkentelijk voor. Onze adviezen zijn soms ondersteunend voor het beleid, maar soms schuren ze. Wat bewindslieden en raadsleden delen, en wat we in elkaar herkennen, is onze drijfveer: het verbeteren van onderwijskwaliteit.

Ik wil ook graag Louise Gunning bedanken voor haar boeiende verhaal. Je gloedvolle betoog over de kwaliteit van professionals spreekt me erg aan. Daar moet (inderdaad) continu aandacht voor zijn. Professionaliteit van leraren is een stevige pijler onder goed onderwijs. Aandacht ervoor verhoogt ook het plezier van onderwijsgevenden in hun werk. Ik kom daar nog op terug.

Dames en heren,

Ik heb veel mensen gesproken in de tien jaar dat ik lid ben van de Onderwijsraad. Sommige gesprekken blijven je bij. Zo sprak ik op een wijkschool in Rotterdam een achttienjarige jongen. Mike was aangeschoven voor de lunch. Hij ging niet meer naar school. Toen ik doorvroeg naar het hoe en waarom daarvan, werd het gesprek zorgelijk. Mike had geen opleiding en ook geen werk. Hij had wel schulden. Het leek een uitzichtloos verhaal, totdat hij mij een foto liet zien van zijn pasgeboren zoon. Hij begon te stralen.

Jongeren zoals Mike hebben goed taal- en rekenonderwijs nodig, maar ze haken af op onderwijs dat is losgemaakt van de praktijk. Ze zien niet wat ze er mee kunnen en waar het goed voor is. Ze hebben ook méér nodig dan dat. Voor deze kwetsbare leerlingen moeten we onderwijskwaliteit breed opvatten. De school moet niet alleen de nadruk leggen op wat Mike niet kan, maar aanwakkeren waar hij wel goed in is, of wat hem motiveert. Mike is best bereid te investeren in een toekomst voor hem en zijn zoon, maar het huidige onderwijs is niet op hem toegesneden. De mogelijkheden om te differentiëren zijn nog niet groot genoeg. Daar hebben overigens ook leerlingen last van die meer uitdaging nodig hebben.

Zelf herinner ik mij de middelbare school als een gezellige tijd, maar vooral ook als periode van verveling. Achtendertig jaar later hoorde ik van mijn dochter Chris dezelfde klacht. Een te laag niveau, te weinig keuzemogelijkheden en geen beroepsgerichte vakken, techniek, op het vwo. Versta me niet mis: ze zat op een school waar we vergelijkenderwijs absoluut weer voor gekozen zouden hebben. De gemiddelde leerling bestond destijds al niet – en hij bestaat nog steeds niet. En dat laten leerlingen vandaag de dag ook duidelijk horen. Intussen is wel het belang van een goede opleiding toegenomen. De samenleving stelt steeds hogere eisen aan haar burgers. De arbeidsmarkt vraagt niet alleen om vakkennis, maar ook om ict-geletterdheid, probleemoplossend vermogen, kritisch denken, creativiteit, samenwerken en vooral om zin in blijven leren.

Een terugkerend thema in de adviezen van de raad is: hoe kan het onderwijs in beweging komen om elke leerling hierop voor te bereiden? En: als het onderwijs beweegt, hoe blijven we de kwaliteit garanderen? Ik denk dat hier drie partijen aan zet zijn: de scholen, de leraren en de overheid.

Scholen kunnen meer bewegen. Ze kunnen meer sensitiviteit tonen voor hun omgeving, voor het publieke belang dat zij dienen én voor de kwaliteit die ze realiseren en waarover ze verantwoording afleggen. Onderwijs is er niet voor de groei van de eigen instelling, niet voor het ministerie en niet voor de inspectie. Goed onderwijs wordt gemaakt in de dagelijkse praktijk: door leraren en schoolleiders, in samenspraak met ouders, andere professionals en leerlingen en studenten. Ik zou tegen scholen willen zeggen: toon wat minder risicomijdend gedrag, wees zelfbewust en creatief. Daarmee krijgen we scholen die van elkaar verschillen, en dat is nodig. Het maakt dat leerlingen en ouders de keuze hebben om het onderwijs te kiezen dat bij hen past. Meer variatie en vernieuwing maken ook het stelsel als geheel veerkrachtiger. Het kan zich dan stapsgewijs aanpassen aan veranderende eisen uit de samenleving.

Dit vraagt nogal wat van leraren. Zij vormen de tweede partij die aan zet is voor onderwijs in beweging. Zij moeten de ruimte krijgen om vernieuwing aan te brengen en aan te jagen. Daarvoor is meer erkenning nodig van hun professionaliteit. Als we leraren meer ruimte en erkenning geven, dan mogen we ook hoge eisen aan ze stellen. Niet voor niets is professionalisering een rode draad geweest in onze adviezen in de afgelopen jaren. De raad zou graag zien dat leraren zich vanzelfsprekend bijscholen en zich verplicht inschrijven in een publiekrechtelijk register dat dit ook van hen vraagt, en dat de meesten van hen een masterdiploma halen. Dan nog zijn we er niet: voor onderwijs in beweging is meer nodig. Een tijdje terug hoorde ik een hoog opgeleide leerkracht van een basisschool opmerken dat zij er met goede ideeën alléén niet komt. Schoolontwikkeling is teamwork. Het team moet mee kunnen, maar ook mee willen.

Dan is er een derde partij aan zet voor onderwijs in beweging. Dat is de overheid. De raad is een warm voorstander van vrijheid van onderwijs, en van een overheid die terughoudend is en wat vaker op haar handen gaat zitten, maar hij vindt óók dat de overheid zich met scholen mag bemoeien.

De vrijheid van onderwijs is geen vrijbrief, maar doet juist een groot appèl op scholen om hun onderwijs rijk vorm te geven. Bemoeienis van de overheid daarmee mag niet alleen, maar moet zelfs. Niet alles wat uit scholen en leraren zelf komt, heeft kwaliteit.

Het is nadrukkelijk de taak van de overheid om garant te staan voor deugdelijk onderwijs voor individuen en óók te stimuleren dat scholen hun kwaliteit verbeteren. Scholen die hun eigen keuzes maken, dienen niet vanzelf het publieke belang. In de strijd om de beste leerling en het hoogste rendement kan bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het onderwijs in het gedrang komen en kunnen leerlingen kansen worden ontnomen in plaats van kansen worden gegeven. Verder moet de overheid overzicht houden over de gevolgen van vernieuwingen voor de kwaliteit van het stelsel als geheel. In verschillende adviezen heeft de raad aangegeven dat ook speciale aandacht nodig is voor meer soepele overgangen tussen onderwijssectoren en onderwijskolommen – aandacht die niet zonder meer van afzonderlijke instellingen of sectororganisaties komt en die voor de schoolloopbaan van een leerling van groot belang is.

Ik hoop van harte dat scholen, leraren en overheid kans zien de handen ineen te slaan. Daarmee krijgen we het onderwijs in beweging. We geven jongeren als Mike en zijn zoon zicht op een goede toekomst, en we bedienen cognitieve talenten beter en veelzijdiger. Als raad dragen wij hier een steentje aan bij. Wij richten onze adviezen steeds meer op het hele onderwijsveld, niet alleen op de overheid. Onderwijsprofessionals vragen daar ook om – terecht, vind ik. Het eerder door mij genoemde zelfbewustzijn groeit snel. Leest u onze interviewbundel uit 2013, getiteld Wat drijft de leraar?, er maar op na. Onderwijsprofessionals voeren niet alleen beleid uit, maar zijn in toenemende mate ook betrokken bij het vormgeven ervan. Onderwijspolitiek is meer dan voorheen een cyclisch proces. Voor de raad is de dynamiek groter geworden. Ook wij bewegen dus mee met een veranderende samenleving.

Dames en heren,

Als docent in het hbo en wo, en als bestuurder van een basisschool in de Amsterdamse Watergraafsmeer, heb ik gewerkt in de dagelijkse onderwijspraktijk. Als wetenschapper houd ik mij bezig met onderwijsonderzoek. De afgelopen tien jaar heb ik mij als lid en voorzitter van de Onderwijsraad ook mogen buigen over verstandig onderwijsbeleid. Ik heb dus vanuit drie zinvolle invalshoeken kunnen bijdragen aan goed onderwijs. De zienswijzen en argumenten van de Onderwijsraad heb ik de afgelopen jaren teruggezien in discussies over onderwijs. Dat is waardevol en geeft zin aan ons werk. Daar doe ik het voor en dat maakt me gelukkig: bijdragen aan de maatschappelijke opdracht van het onderwijs.

De bijdrage die we hebben geleverd is te danken aan de levendige, soms pittige, maar altijd aangename discussies die wij onderling voerden. De raadsleden scherpten de adviezen aan, met oog voor empirische evidentie, wenselijkheid én implementatie. Ik wil de leden hartelijk danken voor hun inzet en hun vertrouwen. Het bureau van de Onderwijsraad dank ik even hartelijk voor de ondersteuning en de plezierige werksfeer. Dit alles draag ik graag over aan de nieuwe voorzitter, Henriette Maassen van den Brink, en aan de nieuwe raad.

Ik dank u wel.`

Tekst Geert ten Dam, uitgesproken op 10 december 2014 ter gelegenheid van haar afscheid als voorzitter van de Onderwijsraad.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent