TALENTontwikkeling 7: het meten van kritisch denken

Tekst Amber Walraven
Gepubliceerd op 08-06-2017
Amber Walraven - Het is een tijdje geleden, maar hierbij weer een update van het praktijkgerichtonderzoek TALENTontwikkeling naar 21e eeuwse vaardigheden op basisschool Het Talent. Onderzoekers en leerkrachten geven een kijkje in de keuken.

In deze columns geven onderzoekers en leerkrachten u 'een kijkje in de keuken' van het NRO project TALENTontwikkeling. In dit project wordt gedurende drie jaar praktijkgericht onderzoek gedaan op basisschool Het Talent. Deze columns geven u een beeld van de opzet, uitvoering en resultaten van praktijkgericht onderzoek. We houden u maandelijks op de hoogte van de ontwikkelingen, de beslissingen, de mooie en lastige momenten en natuurlijk de inzichten die we opdoen! Alle columns achter elkaar geven een mooi beeld van hoe praktijkgericht onderzoek vorm kan krijgen en welke hoogte- en dieptepunten daar bij horen.

basisschool het talentIn ons project volgen we hoe de leerlingen van basisschool Het Talent zich ontwikkelen op het gebied van de 21e eeuwse vaardigheden kritisch denken, samenwerken en digitale geletterdheid. Bij de start van het project ontbraken goede toetsen om deze vaardigheden bij basisschoolleerlingen te meten. Voor elke vaardigheid is daarom, op basis van wetenschappelijke literatuur, een nieuwe toets ontwikkeld. De komende maanden geven wij een impressie van het gebruik van deze toetsen in de praktijk. In deze eerste column besteed ik aandacht aan kritisch denken, dat wordt gemeten in de context van wetenschap- en techniekonderwijs.

Kritisch denken is het zelfstandig en doelgericht nemen van beslissingen. In het wetenschap- en techniekonderwijs gaat het hierbij om de vaardigheden experimenteren, uitkomsten interpreteren, evalueren, conclusies trekken en voorspellen. Om het kritisch denken van de kinderen te meten, voeren zij elk jaar opdrachten uit waarbij ze proefjes doen met een hellingbaan, stuiterende ballen of auto’s die door een elastiekje worden aangedreven. De ruim 180 kinderen die meedoen aan ons onderzoek worden opgedeeld in drie groepen die elk jaar een opdracht in een ander domein uitvoeren. Bijvoorbeeld, de groep die vorig jaar met de stuiterballen heeft gewerkt, krijgt dit jaar de hellingbaan en volgend jaar de auto’s. Dit zorgt ervoor dat een kind elk jaar wordt verrast met nieuwe opdrachten en voorkomt dat kinderen de proefjes al kennen.

Maar, hoe werken deze opdrachten met proefjes nu in de praktijk? Ik illustreer dit met één opstelling: de hellingbaan. In één-op-één sessies doorloop ik met een kind verschillende proefjes. We zitten dan meestal aan een tafeltje in een rustig hoekje van de klas. Zo past het binnen de dagelijkse lespraktijk en wordt er een veilige en vertrouwde omgeving voor het kind gecreëerd. Als proefleider start ik met een uitleg van de vier onderdelen die de kinderen kunnen veranderen: de hellingshoek van de baan, de gladheid van het oppervlak, de startpositie, en het gewicht van de ballen. De kinderen mogen vervolgens vertellen of deze factoren wat uitmaken voor hoe ver een bal van de helling rolt. En dan mogen ze de ballen één keer laten rollen. Zo weten de kinderen hoe de hellingbanen werken en heb ik een beeld van hun voorkennis.

Hierna mogen de kinderen zelf gaan experimenteren, uitkomsten interpreteren, evalueren, conclusies trekken en voorspellen. Ik volg hierbij een script waarbij ik per onderdeel steeds drie vragen stel. Deze vragen lopen op in niveau zodat we zowel de jongste (achtjarige) kinderen als de oudste (twaalfjarige) kinderen adequaat kunnen bedienen. Hieronder geef ik per onderdeel een voorbeeld van een vraag en de reacties van de kinderen.

Hoe kun je door te experimenteren uitvinden of een zware bal verder rolt dan een lichte bal? De kinderen mogen dit zelf onderzoeken door het proefje uit te voeren. Veel kinderen weten al goed dat alleen het gewicht van de bal aangepast moet worden, de rest blijft gelijk.

Bij het interpreteren vraag ik de kinderen wat de resultaten van de proefjes betekenen. Want, wat weet je nu eigenlijk als je zes proefjes doet waarbij je een steile en vlakke baan vergelijkt, en de uitkomsten niet steeds hetzelfde zijn? Hierbij zie je goed dat sommige kinderen de proefjes niet systematisch bekijken. Ze vertellen dat de steile helling ‘wint’, maar benoemen niet altijd dat dit soms niet het geval is (in één proefje zijn ze gelijk) en de steile helling dus meestal wint.

Evalueren gaat over de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de resultaten. Op papier geef ik de kinderen de resultaten van twee fictieve leerlingen: Joris en Anja hebben elk 5 keer hetzelfde proefje gedaan. Anja heeft een kleine variatie in haar dataset terwijl de resultaten van Joris juist erg verschillend zijn. Wie geloof je dan het meest? De kinderen kiezen regelmatig het verkeerde antwoord: Joris. Maar, wanneer dan wél de goede keuze wordt gemaakt, geven de kinderen meestal een goede reden: “Doordat de uitkomsten meer gelijk zijn bij Anja, en bij Joris erg verschillen”;

Het trekken van conclusies gebeurt door de kinderen te vragen naar de betekenis van de resultaten voor de verwachting. Bij de opdracht vertel ik mijn verwachting aan de kinderen: “Ik denk dat lichte ballen verder komen dan zware ballen”. Vervolgens doe ik vier proefjes waarbij ik steeds zware met lichte ballen vergelijk. Bij deze proefjes verander ik steeds één van de andere onderdelen van de ballenbaan zodat ik het effect van het gewicht van de bal onder verschillende omstandigheden test. Op deze manier zie je dat de zware bal elke keer verder komt. Dat hieruit blijkt dat ik mijn idee moet veranderen, wordt door veel kinderen beaamd, maar vaak vinden ze dat je dit eigenlijk na het eerste proefje al wist.

Net als bij de andere onderdelen probeer ik bij het voorspellen een goede inbedding in een concrete en herkenbare context te waarborgen. Nadat een kind een proefje heeft gedaan, leg ik uit dat het volgende kind dat aan de beurt is, dit proefje ook gaat doen. Om te zorgen dat het kind een voorspelling doet, vraag ik of ze aan dat kind kan vertellen wat zij denkt dat er uit zijn proefje gaat komen. Als eerste krijg ik dan regelmatig van kinderen de reactie: “Dat vertel ik niet hoor, dan zeg ik het voor!”. Na wat aansporing en de uitleg dat ze het mij wél mogen vertellen, gebruiken sommige kinderen hun eigen uitkomsten goed om het proefje van het volgende kind te voorspellen.

Dat de proefjes ook bij andere kinderen tot de verbeelding spreken is een feit: regelmatig komen kinderen meekijken om te zien welke bal wint, krijg ik de vraag of zij ook de proefjes mogen doen en worden de wildste theorieën gedeeld over de uitkomsten.

Al met al zijn de ervaringen met het begeleiden van de kinderen positief; het doen van proefjes is een bruikbare methode om het kritisch denken van kinderen te meten. De eerste resultaten laten tevens zien dat onze toets ‘pittig’ is en daardoor prima geschikt om de ontwikkeling van kritisch denken te meten. Er is, kort gezegd, voldoende ruimte voor groei. Belangrijk is verder dat de toets nauwelijks een beroep doet op taal- en rekenvaardigheid en gelijke kansen biedt voor jongens en meisjes om hun kritische denkvaardigheden te tonen.

Onze manier van meten vraagt echter ook iets van de proefleider. Deze moet ten eerste zorgen dat de kinderen de vragen goed begrijpen en zelfstandig de antwoorden formuleren. Vervolgens moeten de antwoorden van de kinderen op juiste wijze worden geïnterpreteerd. Dit vraagt van de proefleider een zekere vorm van flexibiliteit en creativiteit, een luisterend oor en een flinke dosis doorzettingsvermogen om de proefjes ook na 179 keer met hetzelfde enthousiasme uit te voeren.

Verder lezen

1 TALENTontwikkeling
2 TALENTontwikkeling
3 TALENTontwikkeling 2
4 TALENTontwikkeling 3
5 TALENTontwikkeling 4
6 TALENTontwikkeling 5
7 TALENTontwikkeling 6
8 TALENTontwikkeling 7: het meten van kritisch denken

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent